De kweek van Pelargoniums, Surfina’s en dergelijke
1. Inleiding
Het zelf kweken van Pelargoniums, Surfina’s en andere kostelijke
éénjarigen is de ultieme wens voor elke tuinder.
Het degelijk stofferen van de plantenbakken, hangkorven en bloempotten
kost jaarlijks gemotiveerde tuinders een klein fortuin. Tegen
beter weten in en in de rotsvaste overtuiging dat zijn hobby handenvol
geld kost, wil hij zijn huisgenoten, de buren, de halve gemeente
en zeker zichzelf overtuigen dat hij de kosten van dit alles terdege
kan drukken door zelf planten te gaan stekken.
Ieder jaar als de zomer op de laatste benen loopt haalt men de
stekteilen uit het schuurtje en ontdoet men de éénjarigen
van hun stevige uitlopers. Met stekgrond, stekpoeder en heel veel
moed slaat men naarstig aan het stekken. Eens deze klus geklaard
sleept men gedurende de winter met de tere, pas gewortelde plantjes
van wasplaats naar zolder, van kelder naar slaapkamer, van veranda
naar koude bak. Vechtend tegen de koude, te weinig licht, de smeul,
de witte vlieg, taxuskever en nog vele andere omstandigheden die
onze plantjes naar het leven staan. De weg van de kweker van éénjarigen
is stijl, hobbelig en eenzaam
Het wordt een hele ramp als wij de planten tijdens de zomer niet
fatsoenlijk aan de bloei krijgen. De planten worden alsmaar kleiner
en hun schamele bloemen kijken ons aan als onnozele kinderoogjes
met de vraag wat ze ons in hemelsnaam hebben misdaan. Onze bloembakken,
potten en hangkorven vormen een hoogst vervelend spektakel voor
iemand die zich blauw heeft betaald of de ganse winter een lumbago
in de rug heeft gesleept aan deze ondankbare planten.
Nochtans moet men voor het stekken en kweken heus geen “Einstein”
te zijn. Een groot aantal van onze leden weten sinds jaar en dag
ieder jaar uit te pakken met karrenvrachten zelfgekweekte planten.
Ik denk hierbij aan Jef Boiten die in zijn zelf uitgedokterde
en voor velen uiterst primitieve infrastructuur duizenden pelargoniums
van stek tot weelderige plant weet op te kweken.
Toch vormt de kweek van éénjarigen voor een aantal
van onze leden een moeilijke karwei die een matig resultaat afwerpt.
Het falen van zovele amateur telers ligt zeker niet in het feit
dat men zijn tuindershart niet op de juiste plaats heeft zitten.
Te vaak is men te bezorgd voor zijn of haar planten. Gedreven
door een niet aflatende zorgdrift knuffelt men zijn plantjes dood.
Een plant is heus niet zo’n kneusje dat men over beschermen
moet. Ook hier geldt de gouden regel van een gezonde plant in
een gezonde omgeving en om tot een degelijk en gewenst resultaat
te komen moet men hierbij terdege rekening houden.
2. De grond
Er zijn maar drie elementen voor de vermeerdering door stekken
van levensbelang: nl.lucht, licht en water. Het komt er nu enkel
op aan deze op de juiste wijze en op het juist moment aan te wenden.
Doen wij dat niet dan is het zaakje om zeep.
Een plant verwacht alle heil van de aarde waarin hij staat. Het
is dan ook van levensbelang dat wij de gepaste grond gebruiken
om onze planten in te stekken en te planten. Een plant in eender
welke grond planten is volledig uit den boze.
Een goede potgrond ziet er uit als een spons. Hij is luchtig
en kan veel water bijhouden. Om te testen of wij met goede grond
te maken hebben knijpen wij hem een beetje plat in onze hand.
Als hij dan onmiddellijk zijn oorspronkelijke vorm aanneemt en
kruimelend uit elkaar valt is hij OK. Grond voor perspotten is
hier de spreekwoordelijke uitzondering op. Deze moet vast zijn
en na samenpersing flink aan elkaar blijven zitten.
Lucht aan de wortels van onze planten is eveneens van levensbelang.
Wij zien dit duidelijk als wij een perspotplant van naderbij bekijken.
Al de fijne, dunne haar- en zuigwortels, die levensnoodzakelijk
zijn voor de plant, zitten buiten de perspot. In het blokje vinden
wij enkel halfverhoute steunwortels want in de steenharde kluit
kan niets groeien. Indien een dergelijke grond uitdroogt, wordt
hij zo hard als een steen en krijgen we hem nooit meer vochtig.
De perspotgrond is dan ook gemaakt uit zwartveen. In tegenstelling
tot het witveen is het zwartveen letterlijk en figuurlijk het
zwarte schaap van de potgrondfamilie. Dit minderwaardig product
komt uit Duitsland en vormt in de bloempot een slemplaag die krimpt
en dichtslaat.
Een goede potgrond bevat enkel witveen. Het Ierse witveen is
het beste en het duurste. Dit veen is door omstandigheden niet
altijd te verkrijgen zodat slechts 20 tot 30% van dit materiaal
in de potgrond is terug te vinden. Daarom zoekt men de laatste
tijd zijn heil in de aanvoer van karrenvrachten witveen uit Estland
en Letland die echter van iets mindere kwaliteit is.
Het witveen is de jonge uitgave van het veen. Hoe jonger het
veen hoe meer lucht het kan stockeren. Het veen wordt gemalen
en gemengd tot fracties en geleverd in 5 categorieën naar
gelang de korreligheid en hardheid. Het brokkeligste, hardste
en luchtigste spul is de maat 5 die het uitstekend doet bij orchideeën.
De maat 5-4 is geschikt om anthuriums in te kweken. De aardbeikwekers
gaan te voet naar Scherpenheuvel om de 3-2 te krijgen. Hierin
planten ze aardbeien eind juli begin augustus, waarvan ze in oktober
- november oogsten en waarna ze na een winterrust een tweede oogst
hebben in maart - april of mei.
Een goede potgrond mag een jaar lang niet krimpen of inklinken.
Dit wil zeggen dat de gietrand niet mag hoger worden. Als wij
de pot na een jaartje trouwe dienst omkieperen moet de grond nog
steeds korrelig zijn en niet tot een troosteloze koek verworden
zijn. Een potgrond van minder dan 2 is het beste koop maar vormt
vaak een slemplaag onder in de pot waar het uitloopgat zich bevindt.
Deze opening slipt toe en de plant verdrinkt in het gietwater,
dat niet weg kan.
In een goede potgrond mogen er geen ongedierten of onkruidzaden
zitten. Wij kunnen deze storende factoren wegwerken door allerhande
chemisch spul in de grond in te werken. Natuurlijke turf of veen
bevat geen enkele vorm van onkruid, ongedierte of meststof. Zaai-
of stekgrond heeft geen meststof nodig. Zuiver veen is nog steeds
het geschiktste materiaal om onze planten in te stekken. Wat de
liefhebbers van cocopeat ook mogen beweren, witveen geeft zeker
evengoed resultaat. Wel moeten wij rekening houden met het feit
dat binnen enkele jaren het goede cocopeat op is en dan toch weer
moet overgestapt worden op witveen.
De laatste tijd biedt men de betere potgrond aan met een lading
meststof. Deze meststof bestaat uit een soort osmocoate die negen
maanden lang onze planten van de nodig meststoffen voorziet.
In de stekgrond zit er nooit mest. Geen enkel jong plantje heeft
mest nodig. Wij geven de jonge planten vaak teveel meststof. Een
jonge plant is zoals een klein kind dat meer behoefte heeft aan
warmte en genegenheid dan aan eten. Door wat minder te mesten
gaan wij de planten dwingen om actief te worden door hun naar
voedsel te laten zoeken.
Er wordt ook veel onzin verteld over grond. Zo ziet men in vele
tuinen boomschors gebruiken om het onkruid onder te houden. Om
deze klus te klaren mag men enkel schors uit Frankrijk gebruiken.
Dit product is erg prijzig maar het enige dat uitsluitend uit
100% dennenschors bestaat. Hetgeen men bij ons in de containerparken
als schors verkoopt is een mengsel van hoofdzakelijk gemalen loofhout
met een beetje schors. Dit materiaal bevat teveel hout. In hout
zit teveel fenol, een product dat erg schadelijk is voor de wortelgroei.
De compost die uit GFT afval wordt gemaakt is kwalitatief ook
niet om naar huis te schrijven. Doordat dit product hoofdzakelijk
uit keukenafval bestaat is het op de eerste plaats haast onmogelijk
om het glas- en / of plasticvrij te houden. Daarnaast zorgen de
ingrediënten ervoor dat het mengsel een zeer gevarieerde
samenstelling en daardoor ook een zeer afwisselende ph heeft.
De aanwezigheid van een paar eierschalen kan een staal van een
dergelijk mengsel erg basisch maken. De compost die wij bij de
containerparken halen wordt trouwens niet genoeg ontleed en gecontroleerd
om als een goed en degelijk product voor de tuin gebruikt te worden.
De compost die wij zelf produceren is uiteraard wel goed. Wij
weten maar al te goed wat hierin zit zodat wij niet moeten vrezen
voor vergiftiging en onprettige onverwachte nevenwerkingen.
3. Stekken
Een van de meest gebruikte methoden om planten te vermeerderen
is het stekken. Door te stekken krijgt men steeds een kopie van
de moederplant. De gestekte planten zijn steviger, mooier en bloeien
beter dan de gezaaide exemplaren.
Bij het stekken van planten is het van het grootste belang dat
wij stevige stekken gebruiken. Deze kunnen wij enkel snijden van
stevige planten. Indien wij stevige stekken hebben hoeven wij
ook geen stekpoeder te gebruiken.
Om stevige planten te krijgen geven wij de moederplanten half
augustus een patentkali oplossing in water. Dit maakt onze plant
hard. Stikstof en potas heeft de plant nodig bij de groei maar
met patentkali krijgen wij planten met korte, gedrongen, in plaats
van grote, opgefokte, waterachtige cellen. Wij stekken deze stekken
zonder stekpoeder in gewone RHP-grond.
RHP-grond is de gewone universele potgrond die de bloemisten
gebruiken. Er bestaat speciale stek- en zaaigrond in de handel
maar deze bestaat uit gezeefde RHP-grond. Als wij de gewone RHP-grond
gaan zeven krijgen wij een fijne en een grove massa. De fijne
grond gebruiken wij om in te stekken of te zaaien. De stekken
en het zaad komen dan 100% in contact met de vochtige grond wat
de beworteling en kieming bevordert. Onder de laag fijne grond
leggen wij de grovere grond die erg luchtig is. Hierin kunnen
de wortels zich volledig ontwikkelen.
Indien wij enkel de fijne grond gebruiken gaat de grond makkelijk
dichtslaan.
Om te stekken is een goede gezeefde RHP-grond uitstekend geschikt.
Velen zweren de laatste tijd bij de Cocopeat. Dit is uiteraard
een uitstekende stekgrond waarin de planten een formidabel wortelgestel
vormen. Na een tijd gaan de stekken in de kokos echter vergelen
door gebrek aan voedsel want dit product kan geen meststoffen
behouden. Een teler die dan niet op het juiste moment zijn planten
kan verpotten zit in een mum van tijd met een aantal verkommerde
planten die een behoorlijke groeiachterstand hebben opgelopen.
In een RHP-grond gaat het wortelgestel van de plant niet zo sterk
uitgegroeid zijn. Deze grond houdt wel de toegediende meststoffen
zodat de stekjes zonder problemen een langere tijd op verpotting
kunnen wachten.
Cocopeat vermindert in de beroepsteelt en neemt toe bij de liefhebber
omdat deze ten alle tijden klaar staat om zijn gestekte planten
op het juiste ogenblik op te potten.
Pelargoniumstekken zijn maar enkele cm lang met twee blaadjes.
De liefhebber neemt het best in september kopstekken. De planten
verkeren dan immers in uitstekende conditie en na een paar weken
zijn er, waar wij de stekken hebben weggenomen, uit de onderliggende
oksels weer een paar nieuwe kopstekken gegroeid die wij eveneens
kunnen stekken. Wij laten onder het onderste blad ongeveer 1,5
cm steel zitten.
Wij snijden de stekken en steken ze op hetzelfde moment in het
stekmedium. De verhaaltjes van het laten opdrogen van de wonden
en het genezen van de snede zijn fabels die niet uit te roeien
zijn.
De dag voor het stekken maken wij de grond zeer goed nat en laten
het met rust. Net voor het stekken gaan wij de grond met de vinger
terug mul maken. Wij rijven met de vingers door de bovenste laag.
Daarna drukken wij alles lichtjes aan met een plankje. Wij verkrijgen
een luchtige grond die bij het broezen niet dichtslaat, niet meer
inzakt, en waar geen plassen op blijven staan.
Omdat er maar twee blaadjes aan elke stek zitten, is de verdamping
minimaal en hoeven wij het stekbed niet af te dekken met een plastic.
Wij moeten die paar blaadjes aan de stek laten zitten om de plant
te laten assimileren. Het zijn deze bladeren die de stek aanmoedigen
om te wortelen en te groeien. Teveel bladeren daarentegen zorgen
voor teveel verdamping.
Half november gaan wij inpotten. Wij hebben de keuze uit twee
grondsoorten. De gewone RHP-grond of dezelfde grond maar dan met
wat klei in. De aanwezigheid van klei verhoogt het waterhoudend
vermogen van de grond met 2% wat ook niet om naar huis te schrijven
is.
Bij het inpotten moeten wij de grond niet te hard aanduwen. Te
dichte grond verhindert de groei van de wortels. Enkel in een
goede, lichte, humusrijke grond kan een plant pas goed groeien.
4. Zaaien
Wij zaaien in gezeefde RHP-grond in zaaiteilen. Voor het zaaien
maken wij de grond vochtig en drukken wij de grond aan met een
plankje. Wij zorgen ervoor dat de grond aan de rand van de teil
goed aangedrukt is want aan de zijkanten komt het water slechter
op.
Wij verdelen het zaad over de zaaiteil. Bij zeer fijne zaden
doen wij de zaden in de vouw van een in tweeën gevouwen papier.
Na het zaaien drukken wij de grond nogmaals aan waardoor wij het
zaad in contact brengen met de grond. Daarover strooien wij een
dun laagje wit zand en klaar is kees. Wij dekken de grond af met
een vochtige jutte zak en daarover leggen wij een glazen ruit.
Dit gebeurt natuurlijk in een serre. Wij bereiken zo op één
been de vereiste temperatuur van om en bij de 20 ° C. De zon
priemt door het serreglas, gaat dan nog eens door het glas van
de zaaiteil, warmt de zak en het witzand op en levert dus de vereiste
20 ° C. Het voornaamste is dan wel dat als de zon niet schijnt
deze temperatuur door toedoen van de zak op de zaden in de teil
blijft.
De zaailingen van de impatiens en begonia’s zijn erg onderhevig
aan botritis of smeul. Dat bestrijden wij door een vijftal dagen
voor de verspening de zaailingen te bespuiten met ROVERAL. Dit
product vormt een ondoordringbaar laagje op de plant.
Verspenen doen wij met een gaffeltje (een kapot balonpennetje).
Met dit gaffeltje gaan wij onder het plantje in en lichten het
eruit. Met behulp van een plank waarin een aantal nagels zitten
maken wij in het verspeenbakje gaatjes waarin wij de plantjes
zetten.
Vier dagen na het verspenen gaan wij nog eens met ROVERAL over
de plantjes. Wij moeten zo snel mogelijk verspenen. Dit doet de
plantjes groeien.
Plantjes die erg klein zijn zoals alysium verspenen wij in toefjes
van enkele planten bij elkaar. Het aandrukken van de plantjes
doen wij met een scherp stokje waar wij de punt hebben afgevlakt
om de wortels niet te beschadigen. Wij drukken ook niet te dicht
bij de basis van de plant aan.
5. Tweejarigen
Indien wij in open grond zaaien moeten wij erop letten om genoeg
plaats te laten tussen de planten. De meeste plantjes verdragen
niet goed om verplaatst te worden. Bij tweejarigen passen wij
ook deze regel toe. Een plant die geen concurrentie ervaart zal
beter uitgroeien.
Wij zaaien deze plantjes het best in juni – augustus en
planten ze uit in oktober. We mogen ze gans de winter buiten laten
staan indien wij ze afdekken met een acryldoek. Dit is een gaasdoek
die men aan de rol kan kopen en de planten beschermt tot –
4°C.
Deze doek kan ons helpen om onze teelten te vervroegen. Dit laat
ons toe om wortelen half februari te zaaien. Wij zaaien de wortelen
en dekken het geheel met deze doek af, die wij vastzetten met
zandzakjes. Daar deze doek maar een paar maanden per jaar gebruikt
wordt, gaat hij jaren mee.
Door de tweejarigen met deze doek af te dekken houdt de grond
nog wat warmte en krijgen de planten ruimschoots de tijd om voldoende
in te wortelen.
6. Bodemverwarming
Als men een warme kop en koude voeten heeft dan heeft men het
overal koud. Als men warme voeten heeft dan kan een koude kop
ons niet schelen. Dit is met planten eveneens zo.
Een bodemtemperatuur van 16 tot 20 °C is ideaal. De wortels
van een plant worden actief bij een temperatuur van 6 °C.
De temperatuur is snel bereikt als men de planten een constante
bodemwarmte kan aanbieden. Bij aardbeien kan men hierdoor de teelt
enkele weken vervroegen.
7. Planten
Bij het planten van de éénjarigen in bakken gaat
het dikwijls mis. Men laat de planten vaak niet voldoende acclimatiseren
aan het licht en de temperatuur van buiten. De planten die heetgebakerd
uit de serres komen steken wij vlug in een bak en hangen ze in
volle wind, regen en zon. Dit is alles behalve goed voor de plant.
Vandaar dat men de plant wat moet laten wennen aan zijn nieuwe
levensomstandigheden.
De dag voor men de planten in een bak zet, begiet men de planten
overvloedig in de pot. Hierdoor kan de plant voldoende water opnemen
om de periode van het verplanten en het aanslaan moeiteloos te
overbruggen. De dag daarna plant men de planten in de bak en giet
ze voldoende, maar niet overdreven aan.
Als wij gestekte planten gaan verpotten of zaailingen gaan verspenen
gaan wij deze ook de dag van te voren extra begieten zodat de
planten over voldoende waterreserves bezitten totdat ze weer nieuwe
haarwortels hebben gemaakt. Met een aangepaste temperatuur heeft
een plant hiervoor maar anderhalve dag nodig.
De klaargemaakte bak zetten wij dan enkele dagen op een beschutte
plek. Dit is een plaats in de halfschaduw waar wind en regen niet
aan de plant kunnen. Dit kan achter een schutsel of muur of in
een garage waar er voldoende licht binnenkomt.
8. Water geven
In theorie moet een plant zich volgezogen hebben voor de zon
opkomt. Een plant schiet één uur voor zonsopgang
in werking. 's Morgens zuigt het blad zich vol met water en dit
voorkomt de verbranding van het blad. Water geven tijdens de middag
is af te raden. De bloemen staan vaak in volle zon urenlang temperaturen
te trotseren van meer dan 60 ° C. Als de plant dan een koude
douche krijgt, ontbreekt haar vaak de lust om nog snel de wortels
vol te zuigen alvorens het water weer weggelopen is. Het afkoelen
van het blad heeft enkel resultaat als wij dat minstens een paar
minuten lang volhouden. Het blad afkoelen op watertemperatuur
voorkomt verbranding. Een korte begieting heeft niet veel zin
en mondt meestal uit op brandvlekken.
De gouden regel is om in volle zomer een uurtje voordat de zon
opkomt uit de veren te springen om de bloemen water te gaan geven.
Wie dit een beetje te gortig vindt kan dit oplossen door een
bevloeiingssysteem uit te knobbelen dat op een tijdsklok werkt.
Wie niet over dergelijke machinatie beschikt, geeft zijn plant
best water in de vroege avond. De planten liggen dan stil en indien
men goede potgrond met veel witveen heeft zal dit voldoende water
opzuigen en behouden tot de plant dit een uurtje voor zonsopgang
gaat tot zich nemen. Indien de zon gaat schijnen en de plant het
teken voor verdamping krijgt is er genoeg water voorradig.
Er zijn twee ideeën in verband met het water geven die hardnekkig
bij de mensen leven en toch volledig fout zijn. Het eerste is
dat veel mensen denken dat men bij hevige regenval de planten
geen water moet geven. Van deze regen komt er zeer weinig in de
pot bij de wortels omdat het leeuwenaandeel van de regen over
de bladeren van de planten naast de pot terecht komt.
Een tweede idee dat een aantal mensen voor waar aannemen is dat
Terracottem een week lang de planten kan vochtig houden. Terracottem
gaat water opnemen, maar deze wateropname is geenszins genoeg
om een dergelijke periode te overbruggen. In een luchtig mengsel
gaan de uitgezette Terracottem deeltjes de nodige lucht en zuurstof
uit de grond drukken hetgeen nefast is voor een goede wortelgroei.
Bij het gebruik van Terracottem moet men dus een goede keuze doen
wat grondmengsel en hoeveelheid Terracottem betreft.
9. Meststoffen
Elke grondsoort met een pH 5,5 tot 6 stelt geen probleem wat
opnamemogelijkheid van de voedingsstoffen voor de plant betreft.
Is de grond te zuur of te basisch dan ontstaat er de onmogelijkheid
voor de plant om bepaalde elementen op te nemen. Het is alsof
ze voor een koelkast vol met eten staat die op slot zit.
In de groei van een plant onderscheiden we twee grote fasen een
vegetatieve fase en een generatieve fase. De eerste stap is de
ontwikkeling van de plant. Eens goed ontwikkeld gaat de plant
denken aan zijn nageslacht en geeft bloemen en zaden. Tijdens
de groei heeft de plant vooral stikstof nodig en gedurende de
bloei geven we extra potas. De gladde jongens die de bloemenkramen
van onze markten bevolken weten maar al te goed hoe zij ons met
mooi in bloem staande planten, moeten verleiden.
Als wij met deze prachtexemplaren naar huis komen wacht ons vaak
een grote teleurstelling want de eerste drie weken gaan onze planten
treuren. Ze lijken zowel in hun groei als bloei gestopt. Als grote
boosdoener van dit feit wordt vaak het slechte weer met de vinger
gewezen. De schuldige is echter de kweker van de planten. Eerst
jagen ze de jonge planten op met gulle giften stikstof en ureum.
Op het ogenblik dat ze de juiste hoogte bereiken, krijgen ze een
schoktherapie met wat Sicocel. Dit is een groeiremmer die men
in de graanteelt gebruikt. Elke week krijgt de plant een dergelijke
schok.
Zo'n opdoffer stopt de vegetatieve groei en de planten schakelen
over naar hun laatste redmiddel: het geven van bloemen om door
het zaad het nageslacht veilig te stellen. Voor de plant die wij
op dat ogenblik kopen, betekent het dat ze door al haar reserves
zit om verder te groeien en bijna alle hoop om verder te leven
heeft opgegeven. Het is dan begrijpelijk dat ze enkele weken nodig
heeft om terug op krachten te komen.
Als wij een dergelijke plant in huis halen is de eerste vereiste
om ze terug een beetje op haar stekken te krijgen alvorens we
aan een uitbundige bloei mogen denken. Planten vormen een cyclus
die bestaat uit groeien, botten maken en bloeien. Het is beter
dat wij planten kopen waarvan de groei niet chemisch maar "mani
militari" is tegengehouden nl. door te toppen. Omdat een
dergelijke therapie veel inspanning en tijd vraagt, heeft de beroepsteler
deze reeds eeuwen afgezweerd maar door het toppen wordt de plant
veel minder gehinderd in haar natuurlijke groei. Daar elke plant
zijn eigen groeiritme heeft, treedt er bij het toppen ongelijkheid
op in de bloei waardoor de teelt langer wordt.
Een plant volgt een natuurlijke levenscyclus. Zo moet de juiste
behandeling op het juiste tijdstip plaatsvinden. Dat kritieke
ogenblik in de teelt bedraagt maar een paar dagen tot een week.
Laat men het voorbij gaan dan is de teelt voor die plant praktisch
verloren. Zo is de geknipte tijd om de éénjarigen
te verplanten als de wortels zich tegen de wand van de pot beginnen
te draaien.
Het geheim voor het krijgen van mooie planten voor de amateur
zit in het durven doorvoeren van een serieuze selectie. Een bloemlezing
van alle soorten van misvatting die bij een teelt kunnen optreden,
vinden wij in onze jaarlijkse preiteelt. De planten die wij op
de markt kopen zijn vaak zo groot en dik dat wij een groot deel
van het loof en de wortels moeten afsnijden om ze in dat plantgat
te kunnen foefelen. Dit komt doordat de handelaars de hele lente
prei van hetzelfde bed verkopen. Steeds maar dunt men de prei
uit en vergeet men dat veel van deze planten hun beste tijd gehad
hebben. De planten die laat op het seizoen verkocht worden zijn
meestal achterblijvers die men extra lang heeft laten staan om
toch nog te kunnen verkopen. Deze planten worden nooit wat en
zijn het grootste deel van hun groeikracht kwijt.
Het best kunnen wij zelf prei zaaien. Tussen de 11 en 12 weken
na het zaaien zijn de grootste plantjes gereed om uit te planten.
Dit zijn de beste plantjes die het stuk voor stuk tot prachtige
stelen zullen brengen. De rest is onwaardig materiaal en is dus
enkel dienstig om je vijand een pleziertje te doen. De ideale
tijd voor de verplanting is na 12 weken voorbij en ondanks de
beste verzorging, water en mest kunnen we de achterblijvertjes
niet meer omtoveren tot prachtexemplaren.
De natuurlijke selectie is een gouden regel voor een goede teelt.
Wachten op de achterblijvers heeft geen zin. Deze planten blijven
steeds de zwakke broertjes die meestal verworden tot haarden van
ziekten en ongedierten. Bij sterke planten treden ziekten, infecties
en insectenplagen minder sterk op daar zij van nature een weerstand
hebben en de tijd krijgen deze voldoende op te bouwen.
Een plant die begint vorm te krijgen is als een jonge mens en
moet voldoende voedsel krijgen. Trokken wij vroeger ook niet eind
augustus begin september met de beerton tussen de prei en de aardappelen
de hof in. Dit is het moment dat deze groenten in omvang gaan
toenemen en dus veel vreet nodig hebben. Dikwijls wordt er te
veel en te onregelmatig meststof gegeven. Het probleem is niet
opgelost met zo af en toe eens een kwak blauwe korrel aan de plant
te smijten. Mesten is een zaak van regelmaat. Het is aangeraden
om tijdens de groei bijna wekelijks onze planten te begieten met
in het gietwater opgeloste meststoffen. Elk merk van meststoffen
is goed maar vaak drijft de mooie verpakking de prijs onnodig
de hoogte in. Wij blijven tot september regelmatig meststof toedienen.
Een andere methode om onze planten wat nieuw leven in te blazen
is het wegnemen van de uitgebloeide bloemen en het afsnoeien van
te lange scheuten. We denken hier aan de Oostenrijkse pelargoniums
waarvan scheuten van de groenstelige tot 1 m worden terwijl de
witsteligen het maar met een halve meter moeten stellen. Deze
scheuten vormen vaak een balast voor de plant en op de te lange
strengen laten de bloemen het afweten doordat de sapstroom er
nog moeilijk doorkan.
Indien wij regelmatig mest geven treden er soms gebrekverschijnselen
op. Dit zijn zichtbare tekens die wijzen op het ontbreken van
een bepaalde meststof die de plant nodig heeft.
Als de bladeren bruine randen vertonen, is dit vaak te wijten
aan het gebrek aan calcium of potas. Stikstof is gemakkelijk toe
te dienen en is erg goedkoop. Potas daarentegen niet. Daarom streven
wij naar een meststof met de verhouding 12-12-17 of 1-1-1,5.
Bij het uitplanten van de éénjarigen doen wij ook
wat meststof in de grond. De laatste tijd gebruikt men veel osmocoate
of multicoate meststof die dezelfde eigenschappen bezitten. Rond
deze M P K meststoffen zit een laagje zoals bij een pil en dit
belet dat de actieve stoffen onmiddellijk worden afgegeven maar
langzaam loskomen (4-5, 6-7, 8- 9 maanden). Het best bemesten
wij begin mei met een meststof die 6-7 maanden actief is.
De reden zit in de samenstelling van deze meststof. Het loslaten
van de meststof is afhankelijk van de dikte van de gecoate laag.
Een dergelijke meststof is dus een mengsel van verschillende gecoate
korrels. Boven de 20 °C houdt geen enkele coating het uit
zodat dan alle voedingsstoffen op de planten worden losgelaten
zodat er op dat moment wel een grote groei ontstaat maar later
op het seizoen zal er dan voedselgebrek optreden. De osmocoate
wordt verkocht in pillen van een paar gram. Drie pillen per plant
is voldoende bemesting voor gans het seizoen.
De coating van Multicoate handhaaft zich ook boven de 20 °C
en is dus een iets beter product.
10. Licht
Bij de ontwikkeling van een plant is het licht onontbeerlijk.
Wij letten erop dat de ramen van onze kweekbakken en serre steeds
proper en net zijn vanaf de vroege lente (maart –april),
want dan worden in de planten de bloemknoppen genetisch aangelegd.
Om de bloemen aan te zetten om bloemknoppen aan te leggen zetten
wij onze pelargoniums eind maart, begin april twee weken aan de
droge kant. Daarna beginnen wij te gieten met wat meststoffen.
Wij moeten dan geen bloemen hebben maar bloemknoppen.
Natuurlijk zijn er mensen die steeds bij de eersten willen zijn.
Voor deze onstuimige planters zijn er reeds midden april bloeiende
pelargoniums in de winkel. Een verstandige teler zorgt uiteraard
dat hij deze driften kan bevredigen want deze planten zijn niet
van die kwaliteit als deze die half mei worden aangeboden en geplant.
11. Tagetes
Tagetes is de beste remedie tegen de aaltjes. Het wordt stilaan
onmogelijk om de grond nog zuiver te houden van allerlei ziekten,
schimmels en ongedierte. Strenge milieunormen weerhouden de telers
ervan om nog “straffe” vergiften te gebruiken zodat
men langzaam moet afstappen van de vollegrondteelt en zich gaat
bezig houden met het telen op substraat of andere kunstmatige
teeltbodems.
Om onze grond echter zuiver te krijgen kan men tagetes officialis
zaaien en deze in het najaar onderspitten. Eens dit plantje in
de bodem zit is er geen enkel ongedierte nog te vinden om in deze
omgeving te blijven. In Nederland is men reeds volop bezig met
de tagetes als grondontsmetter te gebruiken maar bij ons mag men
nog enkele jaren wat chemisch spul gebruiken dus wij zullen nog
een paar jaren naar hartelust mogen rondspuiten.
Het is eveneens aangeraden om de uitgebloeide tagetes op de composthoop
te smijten.
Door deze methode vangen we de twee spreekwoordelijke vliegen
in één klap. We verbeteren de grond en ontsmetten
hem terzelfdertijd. Bijzonder de aardbeien en de koolsoorten zullen
ons er dankbaar voor zijn.
12. Kerstroos
Kerstroos en azalea zijn planten waarvan de wortels veel lucht
vragen. Een kerstroos smeekt om een aarden pot. Door de mechanisatie
is de teelt in aarden potten haast niet meer bestaande. Maar het
wortelgestel van de kerstroos is verlekkerd op de half doorlaatbare
wand van de goede oude stenen bloempot. Een dergelijke plant geven
we dan ook steeds water van bovenaf. De vaste klont wortels is
niet in staat om het water uit een onderzetschoteltje op te zuigen.
De wortels mogen niet in het water staan opdat de wortels lucht
moeten hebben. Vandaar dat wij in onze tuin champignonmest, grondverbeteraar
of compost gaan aanbrengen; niet zozeer om te mesten maar om de
grond luchtiger te maken.
13. Orchideeën
Wie orchideeën wil kweken kan heel makkelijk en voor een
appel en een ei zelf zijn grond samenstellen. Daarvoor neemt hij
50% zuivere Franse boomschors van de Pin Maritime van de maat
20-40 die men halveert en daarbij voegt men 50% RHP-grond en
klaar is kees.
Het beste en nieuwste substraat voor orchideeën is de bast
(het vermalen harde gedeelte van de noot) van de kokosnoot die
eerstdaags in de handel komt.
14. Buxus
Als men weet dat een buxus vroeger het best op de kerkhoven groeide,
is het gemakkelijk te verstaan dat deze plant verzot is op kalk.
Wie flink groeiende buxus in de tuin wil hebben strooit wat kwistiger
met kalk rond.
Trouwens champignonmest met een pH van 7 is ook een uitstekende
voedingsbodem voor de buxus. De gele bladpunten bij de buxus zijn
een teken van kalkgebrek.
15. Snijbloemen
De laatste tijd is het een hele klus om snijbloemen langer dan
een paar dagen in een iet of wat toonbare vorm in de huiskamer
te houden. De oorzaak van de vroegtijdige verwelking van onze
snijbloemen is de behandeling die deze ondergaan bij de bloemist.
Normaal gesproken is het voor een bloemist onmogelijk om meer
dan tweemaal in de week verse bloemen te krijgen. Tussen het snijden
van de bloemen bij de kweker en de aankomst van de bloemen bij
de bloemist liggen steeds een viertal dagen. Nadat de bloemen
zijn geoogst gaan ze in emmers met water naar de Nederlandse bloemenveilingen
en vandaar belanden ze in de winkels. In de winter komt het gros
van de mooie bloemen per vliegtuig uit Israël. Hier hebben
ze de gepaste hoeveelheid licht. Dit houdt in dat die bloemen
minstens 4 dagen onderweg zijn alvorens ze onze vazen gaan sieren.
Om de toestand van de bloemen optimaal te houden, stopt men ze
in de frigo waar ze aan 5°C in een soort van coma zijn gebracht.
Als wij deze bloemen onmiddellijk van uit de frigo in onze huiskamer
brengen krijgen ze zo'n schok dat ze dat niet gaan overleven.
Bloemisten die hun planten dadelijk van hun frigo aan de klant
geven doen deze laatste een zeer slechte zaak. Dergelijke bloemen
zijn een kort leven beschoren. Tijdens de coma heeft de bloem
geen water kunnen opnemen. De steel bevat geen druppeltje water
meer en kan onmogelijk al dat vocht in zo'n korte tijd opzuigen.
Voordat het water de bloem bereikt is deze door de tropische temperatuur
in onze huiskamer reeds uitgedroogd.
In dit geval gaan wij de bloemen na het kopen eerst aansnijden,
in een krant wikkelen en ze een halve dag en een nachtje op een
koele plaats in het water zetten. Zo krijgen ze de gelegenheid
om zich te acclimatiseren. We belemmeren de verdamping en geven
ze de kans om genoeg water op te nemen voor de volgende dagen.
Om de wateropname te verbeteren snijden we de stengel aan d.w.z.
we snijden ze schuin af en verwijderen de overtollige bladeren
en doornen, hetgeen onnodige verdamping voorkomt en de watertoevoer
naar de bloem verbetert. Om deze klus te klaren gebruiken we een
rozenkuiser. Bij rozen snijden we best het bovenste blad van de
5 rozenbladeren af.
Om een bloem een langer leven te geven is het niet nodig om een
aspirine in het gietwater op te lossen. Alleen het pakje met suiker
en voedingsstoffen die de bloemist bij de bloemen voegt heeft
enig effect. Suiker op de basis van kristal is van levensbelang
voor de bloem. Om de bloemen van een gladiool gelijktijdig open
te krijgen verwijderen wij de bovenste bloem en strooien op de
wonde wat suiker. Om het rotten van het water te voorkomen verversen
wij het om de 2-3 dagen.
Als wij orchideeën of anthurium kopen zorgen wij ervoor
dat er steeds een flesje water aanhangt. Indien dit niet het geval
is zullen wij een 2-tal weken minder vreugde aan deze bloem beleven,
want ze verdragen niet om zonder water te zitten.
Een amaryllis heeft nogal eens de lust om door zijn stengel te
gaan. In een bloemstuk is dit euvel te voorkomen door een rieten
stokje in de holle stengel te steken. Dezelfde truck passen wij
toe bij de narcis die eveneens de lust heeft om het hoofd te laten
hangen. Van een amaryllis in een vaas gieten wij de stengel vol
met water. Het is juist op de plaats waar het water en de lucht
elkaar ontmoeten dat de stengel broos wordt en afknapt. Tulpen
daarentegen zijn echte zuipschuiten. De reden dat zij de koppen
laten hangen komt doordat zij de bloemen zo vol water zuigen dat
de bloem te zwaar wordt. Om dit te voorkomen geven wij onze tulpen
juist voldoende en regelmatig water.
Bloemen van uit de tuin plukken wij het best 's avonds af. Daarna
snijden wij een nieuwe schuine snee aan de stengel en wikkelen
de bloemen in een krant. We zetten ze op een koele plaats in het
water. 's Morgens hebben we dan goede sterke bloemen die een hele
tijd meekunnen. Ze zijn volgezogen en de verdamping en de wateraanvoer
zitten op dezelfde golflengte.
Bij bloemstukken is de verzorging van de bloemen een must. Regelmatig
halen wij de bloemen eruit om de wonden te verversen en te zuiveren.
Wij snijden de stengel schuin af met een scherp mes.
Na het gebruik gaan wij onze vazen uitwassen met javel. Dit oude
maar onovertroffen middel is nog steeds geknipt om de wierenteelt
in te perken.
16. Kamerplanten.
Het bladverlies van onze kamerplanten tijdens de winter is grotendeels
te wijten aan een te kort aan licht. Het licht dat door de ramen
van de woning van november tot maart binnenvalt is van geen enkele
waarde voor de planten. Hierdoor gaan de planten in rust en laten
hun bladeren vallen.
Onze planten lijden in de winter aan een ontzettend temperatuurverschil
tussen het koude vensterraam van enkele graden en de subtropische
kamertemperatuur. Een warmtebron geeft 50% stralingswarmte en
50% luchtwarmte. De stralingswarmte doet de plant uitdrogen. Het
zuigt de planten leeg. Door het uitblijven van voldoende licht
is de hoofdfactor van de groei afwezig. Vandaar dat we de planten
weinig gaan begieten om de wortels niet te laten rotten. Aan de
andere kant droogt de warme droge lucht van de moderne huiskamers
de plant uit. Enkel een regelmatige beurt met de nevelspuit kan
hier soelaas brengen.
De beste tijd om de kamerplanten te verplanten is half februari
of de tijd na lichtmis. Dan beginnen de dagen serieus te lengen
en hervatten de planten hun groei. Verpotten betekent niet steeds
overstappen naar een grotere pot. Dit is slechts om de 3-4 jaar
nodig. Belangrijker is dat wij de verteerde grond gaan wegnemen
en vervangen door nieuwe. Bij sommige planten leggen tot 50% van
de wortels het loodje na de winterstop. Daarom nemen we bij deze
operatie een gedeelte van de dode wortels weg zodat de plant weer
in dezelfde maat van pot kan. Op deze wijze voeren wij een verjonging
door zoals wij dat in de tuin bij onze vaste borderplanten ook
doen.
Bij de Ficus benjaminus is een dergelijke behandeling goed te
doen. Zelfs al heeft deze "boom" tijdens de winter al
zijn bladeren verloren dan gaat hij na een verpotting onder invloed
van het licht, de warmte en de nieuwe verse grond weer uitlopen
alsof er niets aan de hand was.
De grond die wij voor het verpotten gebruiken is neutrale grond.
Na de verpotting wachten wij een maand alvorens bij te mesten
of wij kiezen voor grond met osmocoate. Ook hier gelden de regels:
een plant die treurt heeft warmte en genegenheid nodig, een plant
die groeit heeft meststof en water nodig. Wij staken niet met
water en meststof te geven als onze planten blaken van gezondheid.
Een plant die zich ziek voelt, gaat nog meer afzien als wij haar
bedelven onder mest en het vocht.
|