Gebruik van één- en tweejarigen
1. Inleiding
Eén- en tweejarige zaaibloemen brengen snel kleur in de
tuin. Ze bloeien langer dan vele andere planten en vullen ideaal
leemten op in de border.
Bijna elk stuk grond kan in twee of drie maanden worden herschapen
in een weelde van kleuren met behulp van éénjarige,
uit zaad gekweekte bloemen. Eénjarigen zijn planten die
groeien, bloeien, zaad voortbrengen en afsterven in één
groeiseizoen. Sommigen bloeien langer dan vele andere typen planten
en zijn een onmisbare hulp bij de opzet van een nieuwe tuin. Ze
kunnen ook worden gebruikt voor kleurige accenten tussen heesters
of vaste planten.
Eénjarige planten zijn gemakkelijk te kweken en zijn in
een grote verscheidenheid van kleuren en maten verkrijgbaar, van
nietige dwergvormen tot klimmers die muren en schuttingen snel
bedekken onder een kleurige bloemenpracht.
Op dezelfde manier, maar langzamer gaat het met tweejarigen,
die het ene jaar groeien, het volgende jaar bloeien en dan kunnen
worden opgeruimd. Waarschijnlijk is wel de bekendste de meestal
tweejarig gekweekte, in het voorjaar bloeiende muurbloem (cheiranthus).
Eigenlijk zijn muurbloemen kortlevende vaste planten, maar na
het tweede jaar bloeien ze armelijk.
2. Zaaien
Op de zaadzakjes is meestal aangegeven of de betrokken éénjarigen
al of niet in het vroege voorjaar ter plaatse kunnen worden gezaaid.
Ze stellen over het algemeen weinig eisen aan de grond.
Tot de harde éénjarigen die ter plaatse kunnen
worden gezaaid en dus vorst verdragen behoren clarkia, godetia,
ridderspoor (delphinium) en slaapmutsje (eschscholtzia).
Zaad en zaailingen van minder harde éénjarige planten
hebben in het voorjaar bescherming nodig. Om het bloeiseizoen
te verlengen kunnen ze vroeg in het jaar onder glas worden gezaaid
en dan later als ze goed ontwikkeld zijn worden uitgeplant; het
weer is dan gunstiger en de grond wat warmer.
Sommige minder harde éénjarige planten kunnen
wel in de volle grond worden gezaaid mits men daarmee wacht tot
eind mei of begin juni en bovendien een beschutte plaats kiest.
De bloeitijd is dan wel veel korter dan wanneer onder glas wordt
gezaaid.
Voor het vervroegen van de bloei bij éénjarige
planten heeft men geen serre nodig. Een koude bak of zelfs een
zonnig venster binnen biedt voldoende bescherming bij het ontkiemen
van het zaad. In de catalogus of op de zaadzakjes is meestal wel
aangegeven welke temperatuur nodig is voor het ontkiemen van het
zaad.
Petunia, Salvia Splendens, Ageratum, Afrikaantje, Nemesia en
Zinnia zijn éénjarige planten die onder glas worden
gezaaid.
Tweejarigen, waarvan men kan zeggen dat ze de kloof overbruggen
tussen éénjarigen en vaste planten, zijn bijvoorbeeld
Duizendschoon, Winterviolier, Campanula en Muurbloem. Ze worden
gewoonlijk aan het eind van het voorjaar of in het begin van de
zomer gezaaid, daarna verspeend, in de herfst uitgeplant en bloeien
dan in het volgende jaar. Om ze sterk te laten worden, moeten
ze in hun winterverblijf goed vaststaan voor de vorst invalt.
3. F1 en F2-hybriden
Vele één- en tweejarige zaaibloemen zijn al eeuwen
in gebruik. Door de jaren heen hebben zaadkwekers ze verbeterd
en zodoende de horizon voor amateurs verwijd. Eén van de
belangrijkste aanwinsten van de laatste jaren zijn de F1 en F2-hybriden,
het resultaat van zorgvuldig selecteren en kruisen van twee verschillende
ouderlijnen om zuiverheid van de gewenste kenmerken te verkrijgen
waarna door kruisbestuiving de beste eigenschappen van beiden
zijn samen gebracht.
Bij dergelijke kruisingen zijn verschillende plantengeneraties
nodig om de gewenste kwaliteiten te bereiken. Sommige tuinliefhebbers
zullen worden afgeschrikt door de betrekkelijk hoge prijs van
het zaad, vooral daar zelf gewonnen zaad van deze hybriden niet
helemaal zuiver terugkomt en het nakomelingschap van jaar tot
jaar achteruitgaat.
Toch zal de eerste generatie van uit F1-hybride-zaad gekweekte
bloemen zo’n opvallende verbetering ten opzichte van die
uit goedkoper zaad zijn, dat het waard is het te proberen.
F2-hybriden zijn een poging, de kwaliteit te verbeteren zonder
in de zeer hoge kosten van de F1-methoden te vervallen. In sommige
gevallen zoals bijvoorbeeld met Viooltjes is dit goed gelukt.
In het algemeen zijn de F2-hybriden een verbetering van gewoon
zaad, maar minder indrukwekkend dan de F1.
4. Gebruik
Afgezien van het gebruik voor perken en borders, kunnen éénjarigen
voor speciale doeleinden worden gekweekt. Zij die geïnteresseerd
zijn in bloemschikken of in de winter een vleugje zomer in huis
willen houden, kunnen droogbloemen zoals Strobloem (Helichrysum),
Lamsoor (Statice), Molucella (Klokken van Ierland) en siergrassen
kweken.
Eénjarige klimplanten, zoals dagbloemen en sommige Oost-Indische
kers geven extra diepte aan een goed beplante tuin.
Een groot aantal één- en tweejarige planten, zoals
Ageratum, Goudsbloem, Petunia, Muurbloem en Kruipende Lobelia
zijn ook geschikt voor balkonbakken.
Werkbesparing en kleur achter in de tuin kunnen worden bereikt
met éénjarigen zoals Oost-Indische Kers (Tropaeolum),
slaapmutsje Eschscholtzia), Vergeet-mij-nietje (Myosotis), Nemophila
(Bosliefje) en Goudsbloem (Calendula). Deze zullen zichzelf elk
jaar weer zaaien en voor kleur zorgen.
5. Succes met éénjarigen die buiten worden gezaaid
5.1. Het klaarmaken van de standplaats en de grond
Zodra éénjarige planten gaan verwelken tussen eind
september en midden oktober worden ze uit de grond gehaald. Daarna
wordt een 3-5 cm dikke laag stalmest of compost over de grond
uitgespreid. Dit stelt lichte, droge grond in staat het vocht
vast te houden, helpt zware grond losser te maken en voegt voedingsstoffen
aan de bodem toe.
Werk grond en het opgebrachte materiaal met een riek door elkaar.
Laat de kluiten heel, daar er een betere structuur ontstaat als
de vorst diep in de bodem kan doordringen en zo de grond op natuurlijke
wijze losmaakt
Vochtige grond is gemakkelijker te bewerken, dus wanneer de
grond hard is, moet de dag tevoren flink worden gegoten. Als de
grond na regen dichtgeslagen is, moet men enkele dagen wachten
alvorens met de bewerking te kunnen beginnen.
In het voorjaar wordt de grond zodra deze droog genoeg is, met
een riek 15-20 cm diep (na een strenge winter 20-30 cm diep) losgemaakt.
Kijk bij het losmaken uit naar Emelten (pootloze grijsbruine larven
van langpootmuggen) en Ritnaalden (geelbruine, uit segmenten bestaande,
op wormen lijkende larven van kniptorren). Deze larven voeden
zich met de wortels van planten. Verzamel en vernietig ze.
Vlak voor het zaaien wordt een samengestelde kunstmest aan de
grond toegevoegd. Strooi deze gelijkmatig uit en hark hem 2 cm
diep in. Hark tenslotte de grond licht door.
5.2. Hoe en wanneer zaaien.
Voor men in een border of elders éénjarige gewassen
gaat zaaien, kan men het best een plan maken, zodat de bloemen
naar kleur en hoogte kunnen worden gerangschikt. Zet de hoogste
achter in de border of in het midden als de border in het gazon
ligt en de laagste vooraan.
Het is beter zaad te kopen dan het zelf te winnen, daar dit
onbetrouwbaar van kwaliteit kan zijn en de zaailingen meestal
niet zuiver terugkomen.
Sterke éénjarige planten kunnen van maart tot
mei gezaaid worden om in de zomer te bloeien en de sterkste variëteiten
zelfs al begin september om dan in het volgende voorjaar en de
voorzomer te bloeien.
Als de grond droog is, giet of sproei dan de dag voor het zaaien
royaal. Werk bij zware grond door de bovenste 8-10 cm een emmer
fijne compost per vierkante meter om de structuur te verbeteren
Met een schoffel of een fles gevuld met wit zand worden de gebieden
aangegeven waar volgens plan zal worden gezaaid Binnen de aangegeven
lijnen kan worden gezaaid in voren op rijen of uit de vrije hand
(breedwerpig). Het voordeel van rijen is, dat men er gemakkelijker
kan schoffelen dan tussen onregelmatig verspreide zaailingen en
dat alle zaden op een en dezelfde diepte komen te liggen. Maak
met de kant van een schoffel of een hark ondiepe voren, 1 cm diep.
Zaai dun om te voorkomen dat later te veel moet worden uit gedund.
Het zaaien zal nog gemakkelijker gaan als het zaaigebied met
zand is aangegeven. Ook als regen het zaaien onderbreekt kan men
dan nog zien waar gezaaid moet worden.
De afstand tussen de rijen wordt bepaald door de toekomstige
afmeting van de planten. In het algemeen moet de tussenruimte
bij hoge, smalle planten gelijk zijn aan de halve, en bij dwergachtige,
bossige planten aan de hele hoogte van het gewas. De te verwachte
hoogte is aangegeven op het zaadzakje.
Na in de voren te hebben gezaaid, worden die met de punt van
de schoffel weer dichtgeschoven. Dit kan ook met een hark gebeuren.
Druk dan de grond aan met de platte kant van schoffel of hark,
of trap de voren zachtjes aan.
Als er breedwerpig gezaaid is, hark dan het zaad voorzichtig
in, zodat het juist wordt bedekt. Heel fijn zaad wordt daarentegen
niet ondergeharkt.
Bij droog weer moet twee dagen na het zaaien met een sproeier
of een gieter met zeer fijne broes water worden gegeven en een
week later nog eens. Maak de grond goed nat zodat het vocht diep
doordringt.
5.3. Gebruiksklaar zaad in matjes en banden
Behalve in pakjes is zaad tegenwoordig in verschillende gebruiksklare
vormen verkrijgbaar - ‘gepilleerd’ en in matjes of
in banden - waarmee gemakkelijk en nauwkeurig kan worden gezaaid.
Gepilleerd wil zeggen dat elk zaadje een oplosbaar omhulsel
heeft, gewoonlijk van klei. Dit maakt de zaadjes groter en beter
hanteerbaar zodat de onderlinge afstand precies kan worden geregeld;
uitdunnen is dan niet nodig.
Bij zaad in een band liggen de zaden op gelijke onderlinge afstand
tussen twee strips van oploshaar materiaal. Een stuk van de vereiste
lengte wordt van de band afgeknipt, in een 1 cm diepe voor gelegd,
vastgezet met aardkluitjes en met grond bedekt.
5.4. Het beschermen van zaailingen tegen vogels
Veel vogels pikken zaailingen aan. De beste methode om jonge
planten hiertegen te beschermen is korte stokken rondom het zaaibed
te zetten, hieraan zwart garen te bevestigen en dit kriskras over
het bed te spannen.
Ook kan in plaats daarvan een net, bevestigd aan tonkinstokken,
over het bed worden gespannen.
5.5. De beste manier om hoge bloemen te steunen
Eénjarige planten die meer dan een halve meter hoog worden,
hebben soms steun nodig. Na de laatste keer uitdunnen wordt met
tussenruimten van ongeveer 30 cm rondom elke groep zaailingen
rijshout gestoken. Steek ook twee of drie rijsjes in het midden
van de groep.
De lengte van de rijsjes moet ongeveer tweederde van de uiteindelijke
hoogte van de plant zijn. Als de planten volgroeid zijn zal het
rijshout niet meer zichtbaar zijn.
Steunen kan ook met een stok met plastic ringen die steeds hoger
worden opgetrokken.
5.6. Het uitdunnen van de zaailingen
Als de zaailingen ongeveer twee of drie echte blaadjes hebben
(anders gevormd dan de kleine ronde of ovale kiemblaadjes, die
aangeven dat het kiemen heeft plaatsgehad), moeten ze worden uitgedund.
Dit kan het best gebeuren als de grond vochtig is, zodat ze er
gemakkelijk uitkomen. Het is vaak gunstig de dag tevoren het zaaibed
goed nat te maken en de zaailingen even op te wippen voor ze uit
de grond te trekken.
Trek met één hand de ongewenste zaailing omhoog
en druk tegelijk aan weerszijden daarvan met de vingers van de
andere hand op de grond om te voorkomen dat zaailingen die zich
tot volwassen planten moeten ontwikkelen mee omhoogkomen.
De juiste afstanden tussen de uitgedunde zaailingen staan op
het zaadzakje. Een goede algemene regel is in het voorjaar gezaaide
zaailingen één keer (op 10-15 cm), in de herfst
gezaaide twee keer (in de herfst op 5-8 cm, in het voorjaar op
15-20 cm) uit te dunnen. Probeer de sterkste zaailingen te houden
door zoveel mogelijk de zwakke kleine weg te halen.
Laat de uitgetrokken zaailingen niet op de grond liggen, want
dat zou ongedierte kunnen aantrekken. Als ze niet elders worden
uitgeplant, gooi ze dan weg of breng ze op de composthoop.
Vermijd stilstand in de groei van de planten door de grond voldoende
vochtig te houden.
5.7. Het wegnemen van verwelkte bloemen
Verwelkte of beschadigde bloemen worden in de bloeitijd regelmatig
verwijderd. Doet men dat niet dan zal de plant te veel energie
besteden aan de zaadvorming. Het ‘koppen’ zal de verdere
bloei bevorderen. Knijp de verwelkte bloem met een draaiende beweging
tussen vinger en duim af.
Als u wat zaad voor het volgend seizoen wilt bewaren (hoewel
dit waarschijnlijk minder van kwaliteit zal zijn dan gekocht zaad),
laat dan aan elke plant een of twee bloemen verwelken. Verzamel
het zaad als het rijp is.
6. Het opkweken van onder glas gezaaide éénjarigen
6.1. Het zaaien binnen of in de kas
Zaad van petunia’s, asters, schizanthus, nemesia’s
en andere bekende tuinbloemen kan van februari tot begin april
binnen worden gezaaid om de bloei te vervroegen.
Als u in gebruikte potten of zaaibakken zaait, moeten deze eerst
ontsmetten worden (verdund bleekwater) en daarna grondig gespoeld.
Vul enkele 8 cm potten of een zaaibak of -kistje met vochtige
zaaigrond. Druk dit tot 1 cm onder de rand van pot of bak stevig
aan met de bodem van een andere pot of met een plankje.
Zaai zo gelijkmatig mogelijk door het geopende zaadzakje bijna
horizontaal boven de grond te houden en het zaad er met een vinger
van de andere hand uit te tikken.
Bedek grote zaden met een laag gezeefde grond (een dikte als
de doorsnee van het zaad). Kleine zaden hoeven maar juist bedekt
te zijn. Heel fijn zaad zoals dat van begonia’s wordt niet
afgedekt.
Maak de grond vochtig door bak of pot tot halverwege de zijwand
in water te zetten tot het grondmengsel helemaal nat is.
Merk de bakken door er het zaadzakje of een label bij te steken,
dek ze af met glas of plastic en zet ze in een verwarmde (kweek)bak
bij een temperatuur van 12-18°C.
In plaats daarvan kan men ook elke pot of bak met doorzichtig
plastic afdekken en ze op een warme, schaduwrijke plaats, bijvoorbeeld
in een goed geventileerde serre of op een warme vensterbank op
het noorden zetten.
Als zich aan de binnenkant van de zak waterdruppeltjes vormen,
haal die dan met de vinger even weg. Doe dit dagelijks, daar anders
de zaailingen gemakkelijk rotten.
Vanaf vijf dagen tot drie weken na het zaaien zal boven de grond
een groen waas te zien zijn dat zich bij de meeste zaailingen
ontwikkelt tot een paar kleine ronde of ovale kiemblaadjes.
De bedekking kan nu worden weggenomen en om te voorkomen dat
de zaailingen lang en slap worden, moet de pot of bak worden overgebracht
naar een lichtere plaats in huis of naar de serre.
Zodra boven de kiemblaadjes het eerste echte blad te voorschijn
is gekomen, zijn de zaailingen ver genoeg uitgelopen om in bakken
te worden verspeend.
6.2. Verspenen zonder de zaailingen te beschadigen
Vul een zaaibak met vochtige potgrond en druk die stevig aan.
Maak daarin met een potlood of ander stokje eerst alle plantgaatjes
om zeker te zijn van gelijke afstanden tussen de zaailingen. De
gaten moeten 3 à 4 cm uit elkaar liggen.
Licht met een houten label voorzichtig een bosje zaailingen
met de potgrond eraan op. Pak één van de zaailingen
vast bij een kiemblad, nooit bij de stengel, die gemakkelijk beschadigd
wordt en scheid hem met een potlood of stokje zo voorzichtig mogelijk
van de andere. Bij kleine zaailingen, zoals van Begonia’s,
wordt een V-vormige inkeping in het eind van de label gemaakt
en wordt de zaailing omhoog gewipt door de inkeping onder de bladeren
te laten glijden.
Probeer steeds de worteltjes heel te houden en laat de zaailing
dan in het plantgat zakken.
Met het potlood wordt de grond rondom de zaailing aangedrukt.
Beschadig daarbij de wortels of stengel niet, maar druk de grond
zo stevig aan dat de zaailing niet direct meegeeft als er zachtjes
aan getrokken wordt.
Steek een label met naam bij de plantjes en geef ze wat water,
liefst met een plantenspuit.
Zet de verspeende zaailingen in de koude bak of serre of op
een vensterbank zonder direct zonlicht.
Twee of drie dagen later mogen de bakken op de vensterbank wel
aan direct zonlicht worden blootgesteld, die in de serre of koude
bak komen op een zonnige plaats, waar licht geschermd wordt.
6.3. Het afharden van de jonge zaailingen
Als de jonge planten vier tot acht weken na het verspeen goed
vaststaan en flink groeien, begint men ze af te harden. Breng
de zaailingen van de serre of de vensterbank naar een niet-beschaduwde
bak of plastic tunnel.
De eerste dagen wordt de bak overdag enkele uren een eindje
opengezet. Voer het luchten geleidelijk op totdat half mei of
later de bak helemaal open is. Als het weer koud, nat of winderig
is, wordt het helemaal openzetten wat uitgesteld.
Houd ‘s nachts de bak gesloten, tot de kans op nachtvorst
voorbij is.
Een te snel afhardingsproces kan de groei belemmeren en/of een
rode of paarse verkleuring van de gehele zaailing tot gevolg hebben.
Als dit gebeurt moeten de zaailingen weer worden teruggebracht
in de omstandigheden waarin ze waren voordat men met het afharden
begon.
Wacht in dit geval tot er weer normale, groene bladeren verschijnen,
hard ze daarna geleidelijk op de juiste manier af.
6.4. Het uitplanten en de nazorg in het bloemenperk
Na het afharden moeten de jonge éénjarige plantjes
tussen de derde week van mei en de tweede van juni worden uitgeplant.
Plant ze als de grond vochtig is, maak deze zo nodig de dag tevoren
goed nat. Bereid de plaats voor op dezelfde manier als voor het
zaaien.
Klop met één kant van de zaaibak op de grond om
aan de andere kant wat ruimte te krijgen, zodat daar met een schopje
of de vingers van beide handen de eerste rij planten er voorzichtig
uitgebroken kan worden. Neem met een label of plantschopje elk
plantje er apart af en kijk of het een goed wortelgestel heeft.
De juiste afstand tussen de planten zal van de soort afhangen.
Als regel geldt dat voor planten met een brede groeiwijze de afstand
gelijk moet zijn aan de uiteindelijke hoogte, terwijl voor de
overige planten de helft van de uiteindelijke hoogte voldoende
is.
Maak met een schopje een plantgat dat wijd en diep genoeg is
voor de wortels. Zet de plant zo in de grond, dat de stengelbasis
op gelijke hoogte is met het grondoppervlak. Vul het gat en druk
de grond rondom de plant stevig aan met de vingers.
Onmiddellijk na het planten wordt bij elke plant die geen bossige
groeiwijze heeft de groeitop met de hand weggeknepen om te bevorderen
dat er meer stengels en bloemen worden voortgebracht. Water geven
is niet nodig, behalve tijdens langdurige droogte. Voor het steunen
van de planten, het wegnemen van uitgebloeide bloemen en het beschermen
tegen vogels, zie vroeger.
7. Wat er mis kan gaan met één- en tweejarigen
Aantasting door bladluizen en achterblijvende groei door gebrek
aan voedingsstoffen, water of licht zijn twee van de meest voorkomende
problemen. In het overzicht hieronder worden er nog enige genoemd.
Jonge scheuten en bladeren misvormd, bloemen komen niet
goed open; kleine, groene of zwarte insecten zichtbaar |
Bladluizen |
De bladeren verkleuren zilverachtig en zien er enigszins
verschrompeld uit; treedt vooral op tijdens droog, warm weer |
Trips |
Toppen van de scheuten groeien zeer slecht, bladeren hebben
kleine gaatjes; bloemknoppen zijn misvormd en bloemen komen
niet uit of zijn totaal misvormd |
Wantsen |
De planten groeien slecht, vormen dunne, zwakke scheuten
en bloeien matig of niet; blad vaak geel verkleurd |
Gebrek aan voedingsstoffen, water of licht |
Zaailingen in kistjes, vooral wanneer ze te dicht zijn gezaaid,
rotten weg en vallen om |
Kiemschimmels. Zo snel mogelijk verspenen en droger houden |
De planten blijven achter in groei; bladeren vertonen gele
of witte kringen, banden of vlekken, de planten bloeien zeer
matig |
Virussen. Planten vernietigen |
In bladeren, maar vooral in bloemblaadjes onregelmatige
gaten en happen uitgevreten |
Oorwormen. Vang ze in omgekeerde bloempotten die met dot
houtwol op stokken worden geplaatst |
Bladeren in de toppen van de scheuten samengesponnen; hierin
een groen of bruin, meestal vlug bewegend rupsje |
Bladrollers. Samengesponnen delen wegsnijden en verbranden |
Bladeren en jonge scheuten overdekt met een witte, poederachtige
schimmelgroei |
Meeldauw |
|