Bemesting
1. Inleiding
Ieder mens heeft zo zijn eigen hebbelijkheden om zich zonder
teveel kleerscheuren op zijn tocht door dit aardse tranendal door
te slepen. Dat zo velen hierin wonderwel slagen, is voor vrienden,
vijanden en henzelf vaak een levensgroot raadsel. Nochtans zijn
wij allen zo bescheiden om deze verworvenheden des levens als
eremedailles van moed, inzicht, doorzettingsvermogen en inzet
op onze revers te spelden.
Deze diep menselijke trekjes komen het best naar voren in een
vereniging van hobbyisten, waar niet uitsluitend het rationeel
verstand de plak zwaait maar de emotie en de liefde voor, het
vaak de overhand heeft. Bijzonder is de alles overheersende drang
om elkaar de loef af te steken die leidt tot soms zeer rare kronkels
die niet steeds als rationeel of realistisch omschreven worden.
Deze eigenzinnige benadering van het leven is geenszins een domper
op de pret. In tegendeel,n het maakt het leven juist zo spannend.
Het steeds maar achterhalen hoe mensen geconfronteerd met allemaal
dezelfde problemen op hun eigengereide wijze proberen hieraan
het hoofd te bieden. Dit is het hoofddoel van een vereniging waar
een aantal gelijkgerichte mensen de koppen regelmatig bij elkaar
steken om te overleggen hoe zij een probleem te voeten uit aanpakken
en het op een eigenzinnige en creatieve wijze weten op te lossen.
In de tuin is het probleem van de bemesting een dankbaar element
tot discussie. Iedereen weet immers dat onze planten enkel optimaal
in onze tuin kunnen schitteren als wij ze voldoende en gepast
voedsel verstrekken. Een plant die niet goed groeit wordt snel
gezien als een slachtoffer van een gewetenloze, onervaren, ondeskundige,gierige
pinachtige tuinkluns die beter lege zakken kan gaan rechtzetten,
dan zich nog in enige mate bezig houden met de kweek van planten.
Het is echter geen gemakkelijke klus voor de amateur om aan de
weet te komen wat die verdomde planten juist nodig hebben om tot
voldoende bloei en groei te komen. Vaak is dit een resultaat van
een groot aantal chemische processen waar de wetenschap nog niet
het fijne van weet. In tegen stelling tot de beroepsteler die
deze materie reeds jaren in de handen van deskundige heeft overgelaten
en met een precisie van een Zwitsers uurwerk deze deskundige raadgevingen
uitvoert, gaan veel hobbytuinders deze materie met de natte vinger
te lijf.
Dan ontstaan er verhitte discussies over het al dan niet gebruiken
van bepaalde meststoffen. Laatst verklapte een tuinliefhebber
ergens te lande nog aan de TV dat de uitstekende conditie van
zijn bloemen en planten rond en om zijn huis enkel te danken was
aan de hoogstaande kwaliteit van zijn dagelijkse urine die hij
weliswaar sterk verdund aan zijn planten verstrekte. Dat deze
vorm van bemesting ook opgaat voor iemand die regelmatig enkele
trippels nuttigt is door de bestuursleden van onze vereniging
nog niet volledig uitgetest.
Het plantenareaal van een hobbyist is zeer gevarieerd. Wij vinden
hierin zowel vaste planten als potplanten, bollen en knollen,
kuipplanten, kamerplanten, groenten en fruit. Verder tellen deze
onderverdelingen nog talloze soorten en variëteiten zodat
het erg moeilijk is om voor al deze planten de gepaste voeding
op de juiste tijd toe te dienen.
Het is dan ook een hele verademing dat een rechtgeaarde tuinder
zich eens een avond kan buigen over een dergelijk onderwerp waar
iedereen zijn eigen gedacht, ervaring en spitsvondigheid kan te
berde brengen.
Om deze moeilijke materie met de nodige integriteit en maturiteit
aan de man te brengen deden de Volkstuinen Sint-Truiden op hun
laatste ledenvergadering in het CC van Sint-Truiden beroep op
de jarenlange ervaring van Gustaaf Zwerts om het bemestingsprobleem
voor eens en altijd deskundig uit de doeken te doen.
2. Classificatie
Meststoffen kan men in twee grote groepen indelen: de organische
en de anorganische meststoffen. De organische meststoffen zijn
zoals het woord het zegt van organische oorsprong en vallen dus
het best in de smaak van degenen die biologisch willen tuinieren.
Deze meststoffen trekken gemakkelijker mollen en andere in en
boven de grond vertoevend ongedierte aan. De anorganische meststoffen
zijn van chemische oorsprong en worden meestal gebruikt bij de
professionele telers, maar niemand houdt iemand tegen om de twee
door elkaar te gebruiken.
De organische meststoffen zijn in verschillende vormen te verkrijgen.
Wij onderscheiden: samengestelde meststoffen (op basis van zwavel
en zouten), enkelvoudige meststoffen, vloeibare meststoffen, gecontroleerde
meststoffen en de oplosbare meststoffen.
De organische meststoffen bevatten koolstof en zijn van levende
organismen afkomstig. Deze stoffen moeten door de micro-organismen
(bacteriën en schimmels) in de grond worden afgebroken alvorens
de planten de voedzame elementen (anorganische elementen) kunnen
opnemen. Indien men organische meststoffen gebruikt verloopt er
meer tijd tussen de meststof gift en de opname dan bij de anorganische
meststoffen.
Organische meststoffen verbeteren over het algemeen de grondstructuur
(maken de grond mul en luchtig) omdat hier meestal restmateriaal
in zit zoals half verteerd stro, mest, keuken- of tuinafval.
Anorganische meststoffen of kunstmest laten de grondstructuur
voor wat hij is. Zij lossen zeer goed op in water en gaan onmiddellijk
naar de wortels van de plant. Hiermee worden ze snel door de plant
opgenomen. Anorganische meststoffen bestaan uit één
enkele of meerdere chemische stoffen die de groei van de planten
beïnvloeden.
3. Voedingselementen
Planten kunnen alleen deze voedingselementen opnemen die in water
oplosbaar zijn. De belangrijkste elementen zijn: stikstof (N),
fosfor (P), kalium (K), magnesium (Mg) en calcium (Ca) dat in
kalk zit. Daarnaast zijn er een aantal elementen die in zeer kleine
hoeveelheden door de planten worden opgenomen maar zeer voornaam
zijn voor hun ontwikkeling zoals: ijzer (Fe), koper (Cu), zink
(Zn), kobalt (Co), jodium (J), borium (B) en spore-elementen.
De werking van de voornaamste elementen op de plant zijn:
3.1. Stikstof (N)
- zorgt voor de vorming van het bladgroen
- zorgt voor de stengel- en bladgroei van de plant
- is te vinden in zwavelzure ammoniak, kalkammonium salpeter,
kalksalpeter en ureum
3.2. Fosfor (P)
- heeft invloed op de bloei, de vruchtzetting en de zaadontwikkeling
- is gunstig voor de wortelontwikkeling van de jonge planten
- heeft invloed op de houdbaarheid van de vruchten
- zit in superfosfaat, Thomasslakken
3.3. Kalium (K)
- regelt de waterhuishouding van de plant
- helpt bij de vorming en het transport van het zetmeel
- is belangrijk voor de knolvorming
- het vergroot de weerstand tegen ziektes
- het beïnvloedt de houdbaarheid
- vinden wij in Patentkali en zwavelzure kalk
3.4. Magnesium (Mg)
- dit is nodig voor de vorming van het bladgroen
- het bevordert het vervoer van de voedingsstoffen in de plant
- Maerl en Kieseriet bevatten veel Mg
3.5. Kalk (CaCO2)
- helpt bij de opbouw van het eiwit en de vorming van de celwand
- werkt op de bodem in waar het zorgt voor:
- de binding van de bodemzuren
- het losmaken van de voedingsstoffen uit de grond en de humus
(kalk maakt rijke ouders maar arme kinderen)
- biedt hulp bij de stikstofbinding door bacteriën
- verhoogt de algemene biologische activiteit
- geeft een structuurverbetering aan kleigronden
3.6. Conclusie
Hieruit kunnen wij opmaken dat wij gedurende de ontwikkeling
van de plant steeds een andere samenstelling van meststoffen moeten
aanwenden. Hierbij is de verhouding stikstof – fosfor –
kalium van belang.
Er zijn een aantal organische meststoffen waar wij onze tuin
zeer goed kunnen mee bemesten. De samenstelling en de werkzame
elementen zijn niet altijd even duidelijk. Wij overlopen hier
even het rijtje.
Naast het oude getrouwe stalmest zit er een reeks producten die
wij als organische meststoffen omschrijven. Wij hebben een aantal
afvalproducten uit de vleesindustrie zoals beender-, bloed- ,
veren- en horenmeel. Daarnaast is er Guano (vogelmest), natuurfosfaat,
zeewier, kalk en Chilisalpeter.
Een derde reeks organische bemesters zijn de groenbemesters.
Dit zijn planten die wij op een perceel zaaien en ze dan voor
(bij kleigronden) of na ( bij lichte gronden) de winter onderspitten.
De winterharde soorten werken wij ook in het voorjaar pas onder.
Natuurlijk kunnen wij deze planten ook eerst een tijdje op onze
composthoop laten voorverteren alvorens wij dit materiaal onderspitten.
Zeer gekend zijn de vlinderbloemigen (erwten, bonen, rode klaver,
wikke, lupine, serradella) die stikstof in de grond brengen. De
kruisbloemigen (bladkool, bladrammenas en stoppelknollen) die
tot de koolsoorten behoren zijn eveneens goede groenbemesters.
Maar ook de raaigras, winterrogge, zomerrogge, gerst, borage,
phecelia en spurrie hebben een zeer goede reputatie als groenbemester.
De laatste tijd wordt de tagetes als groenbemester en grondontsmetter
zeer aangeraden.
4. Groenbemesters
Rode Klaver |
juli/begin aug. |
3 |
Ja |
Wikke |
juli/half aug. |
10 |
Neen |
Lupine |
juli/half aug. |
15 |
Neen |
Serradella |
juli/half aug. |
3 |
Neen |
Bladkool |
juli/eind aug. |
1 |
Neen |
Bladrammenas |
augustus |
2 |
Ja |
Stoppelknollen |
juli/augustus |
1 |
Neen |
Raaigras |
juli/augustus |
2 |
Enigszins |
Winterrogge |
september |
15 |
Ja |
Zomerrogge |
september |
15 |
Neen |
Gerst |
september |
15 |
Enigszins |
Borage |
juni/half sept. |
10 |
Neen |
Phacelia |
juni/half aug. |
1 |
Neen |
Spurrie |
augustus |
3 |
Neen |
Tot slot hebben wij natuurlijk ook de compost. Dit is niet alleen
een goed organisch product vol met voedselelementen maar tevens
een uitstekende grondverbeteraar. Indien wij compost gaan halen
doen wij dat het best bij Intercompost in Bilzen en dan vragen
wij naar groencompost. De compost die wij zelf maken is natuurlijk
de beste want daarin zit enkel datgene dat wij er zelf insteken.
Bij het gebruik van stalmest moeten wij opletten voor verbranding.
Vers stalmest is uit den boze. Alleen een mengsel van goed verteerd
paarden-, koeien-, kippen-, schapen-, konijnen- en duivenmest
aan een rato van 5 tot 8 kg per m² is aan te raden. Varkensmest
bezit teveel koper en dit laten wij dus beter aan de landbouwers
over.
Voor wie precies wil weten welke elementen en in welke mate deze
in de organische meststoffen zitten, volgt hier een lijstje.
compost |
0,4 |
0,2 |
0,3 |
0,2 |
1,5 |
koemest |
0,5 |
0,3 |
0,5 |
0,1 |
0,4 |
kippenmest |
1 |
1,3 |
0,9 |
0,3 |
2,3 |
paardenmest |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
0,2 |
0,2 |
varkensmest |
0,7 |
0,7 |
0,4 |
0,2 |
0,9 |
champignonmest |
0,6 |
0,6 |
0,8 |
0,2 |
4 |
Viano |
6 |
7 |
8 |
Favoriet |
10 |
4 |
8 (5%Ur.) |
LOT |
6 |
4 |
6 |
Culterra |
7 |
3 |
4 (koem.) |
Bloedmeel |
13 |
|
|
|
Guano |
14 |
3 |
|
|
Hoornmeel |
10 |
5 |
|
|
Beendermeel |
6 |
18 |
|
|
Houtas |
|
3 |
8 |
|
Dolokalk |
|
|
|
5 |
Maerl |
|
|
|
4 |
Patenkali |
|
|
30 |
10 |
Tomasslakken |
|
14 |
|
3 |
Kieseriet |
|
|
|
25 |
Chilisalpeter |
15 |
|
|
|
5. Teeltwisseling
In de groentetuin is het vaak onmogelijk om de grond alle mogelijke
voedselelementen jaar in jaar uit te laten behouden. Steeds hetzelfde
gewas op dezelfde plaats in de tuin planten leidt tot uitputting
van de grond en tot ziekten en plagen. Vandaar dat wij aan teeltwisseling
gaan doen. Dit wil zeggen dat wij om het jaar de planten volgens
een vernuftig uitgeknobbeld systeem telkens op een andere plaats
in de tuin gaan zetten.
De meeste tuinders gaan te werk volgens de driejaren-cyclus.
Daartoe verdelen ze de tuin in drie gelijke delen: één
voor de peulvruchten en bladgroenten, één voor wortelgroenten
en één deel voor de koolsoorten.
Het eerste jaar gaan ze als volgt te werk:
- Perceel 1: peulvruchten en bladgroenten
In de herfst spitten wij een flinke portie goed verteerd stalmest
of compost in de grond. Indien de grond te zuur is strooien
wij tijdens de winter wat landbouwkalk over het perceel. Wij
kalken nooit tegelijk bij het toedienen van organisch mest omdat
dan de werking van de beide wordt opgeheven. Indien wij het
volgend jaar kolen planten op het perceel kalken wij nog tijdens
hetzelfde jaar om de ph voldoende hoog te houden. Enkele weken
voor het zaaien geven wij nog wat samengestelde meststof (12
– 10 – 18).
- Perceel 2: wortelgroenten
De grond voor wortelgroenten moet zeer goed bewerkt worden.
Takjes of steentjes doen de wortel splitsen. Daarom spitten
wij in het najaar en laten de flinke kluiten kapotvriezen tijdens
de winter. In het vroege voorjaar, ongeveer een paar weken voor
wij gaan zaaien geven wij flink wat kunstmest. Aardappelen horen
niet thuis in dit stelsel.
- Perceel 3: koolsoorten
We spitten de grond in het najaar en geven indien nodig kalk
bij (2 kg per 10 m²).Een paar weken voor het zaaien of
planten geven wij samengesteld kunstmest.
De volgende jaren zetten wij de koolsoorten op de plaats van
de peulvruchten en de bladgroenten. De wortelgroenten zaaien wij
waar de kolen hebben gestaan en de peulvruchten komen op het perceel
van wortelgroenten te staan. Wij bewerken de percelen vooraf op
dezelfde wijze als boven is vermeld.
Indien wij aardappelen in de tuin willen planten, dan gebruiken
wij de vierjaren-cyclus. De tuin verdelen wij in vier gelijke
delen en het vierde perceel is het eerste perceel voor onze aardappels.
Wij spitten ook dit perceel in de herfst en werken een beetje
compost of verteerd stalmest in de grond ( een halve kruiwagen
per 10 m²). In het voorjaar strooien wij wat kunstmest. Voor
de rest kan dit perceel meedraaien in de driejaren-cyclus.
6. Praktijk
De belangrijkste factoren om een plant te laten groeien zijn
de temperatuur, licht en de grondgesteldheid. Aan de laatste factor
is misschien wel iets te doen, maar blijft de temperatuur en het
zonlicht achter, dan is de zaak om zeep. Bij een lage temperatuur
en te weinig licht zal een plant pertinent weigeren om te groeien.
De plant zet de voedingsstoffen met behulp van het licht in haar
bladeren om tot groei-energie. Het toedienen van voedsel aan een
plant zonder dat er voldoende licht en warmte is, geeft geen resultaat.
Het bemesten moet dan ook in deze optiek gezien worden. Een plant
te zeer snoeien zodat er geen blad meer aanzit zal nefast zijn
voor de groei en bloei.
De blauwe korrel is een zweepmeststof. Ze werkt onmiddellijk
en is na drie weken uitgewerkt. Dit is een groot nadeel en nabemesten
met een dergelijke meststof brengt teveel zouten in de grond.
Een dergelijke meststof gebruiken wij dan ook enkel om een moeilijk
startende plant op trek te helpen. Daarna is het beter om op een
trager werkende meststof over te stappen.
De Nitrofosfat Stabil is een nieuwe generatie meststoffen die
ontwikkeld is voor de groente- en fruittelers. Door de speciale
samenstelling geeft deze meststof geleidelijk, naargelang de omstandigheden,
stikstof af. Deze meststof is een gans jaar werkzaam en is vanaf
dit jaar onder de handelsnaam EMTEC in zakken van 50 l te verkrijgen.
Interessante enkelvoudige meststoffen zijn Kieseriet, magnesium
en kalk. Het is aangeraden om Kieseriet jaarlijks af te wisselen
met magnesiumkalk. Patentkali is een zeer goede en goedkope kaliumhoudende
meststof voor tomaten, aardappelen, aardbeien. Deze meststof intensifieert
de kleur van de bloemen, rijpt de vruchten beter en zorgt voor
stevig hout. Wij bemesten vroeg in het jaar met patentkali. Aardappels
bestrooien wij net voor het aanaarden. Wij maken de grond voor
aardappels niet te fijn. Fijne grond slaat te gemakkelijk dicht
en dan kan er geen zuurstof bij de wortels.
Potassulfaat gebruiken we om de wortelvorming te vergroten. De
leemgronden hebben echter bijna nooit gebrek aan potas en houden
de meststoffen in tegenstelling tot de zandgronden beter bij.
Het gebruik van roze korrels moeten wij zo veel mogelijk beperken.
Bij veelvuldig gebruik zit er teveel zout in de grond. Bij de
blauwe korrel is dit niet het geval evenmin bij Emtec (12 –
8 –17 + 2 Mg).
Bij de gecontroleerde meststoffen is de Osmocoate de meest gekende.
Bij deze meststof komen de elementen stelselmatig vrij onder invloed
van de temperatuur. Het best gebruiken wij een soort van een 6-tal
maanden. De samenstelling van de grond heeft geen enkele invloed
op de afgifte of opname van de meststof.
In volle grond gebruiken wij het best pastillen in plaats van
de losse korrels. In de potcultuur worden de pastilles eveneens
gebruikt omwille van de makkelijke dosering. Indien een vaste
plant langer dan een jaar in zijn container in de kwekerij staat,
bemest men de plant de laatste 6 maanden bij met Osmoform. Deze
meststof is voor professionelen en mag niet onder de grond gemengd
worden. Ze bevat veel kalium en weinig stikstof en fosfor.
Om mooie en gezonde planten te hebben is stikstof niet zo belangrijk.
Een plant moet niet te groot zijn en veel bladeren hebben maar
wel veel en mooie bloemen of veel en stevige vruchten. Stikstof
jaagt een plant in de groei maar dan verzuimt ze bloemen en vruchten
te maken. Wij moeten onze planten remmen in hun groei maar ze
wel alle elementen geven om hun bloemen en vruchten te produceren.
Deze elementen zijn voornamelijk de sporenelementen en de warmte
en het licht van de zon.
Planten die als onderbegroeiing aan de rand van bossen staan
zoals de hortensia en rododendron hebben zeer graag een oppervlakte
bemesting van half vergaan organisch materiaal zoals afgemaaid
gras of bladeren. Het bodemleven van insecten, pieren, schimmels
en micro-organismen gaat zich hieraan te goed doen en al dit organisch
materiaal stilletjes omzetten tot voedingstoffen. Dit is een vorm
van gecontroleerde meststoffen.
Vloeibare en oplosbare meststoffen vormen een voorname groep
van bemesters. De vloeibare meststoffen worden meestal als bladvoeding
aangewend. Er zijn een aantal van deze meststoffen in de handel
die zonder problemen aan te wenden zijn.
De oplosbare meststoffen zijn een ander paar mouwen. Alvorens
wij deze meststoffen gebruiken moeten wij de hardheid van het
water kennen dat wij gebruiken. Naar gelang de hardheid van het
water gaan bepaalde meststoffen gemakkelijker of moeilijker door
planten worden opgenomen. Wij doen dit met strips lakmoes die
wij in de goede tuinhandel kunnen krijgen. De hardheid kan van
streek tot streek sterk verschillen. Naargelang de hardheid van
het water gaan wij een meststof van een andere samenstelling kopen.
Een kweker of een goede tuinconsulent kan ons hierbij raad geven.
In stekgrond kan men mini-osmocoate mengen. Deze super fijne
osmocoate geeft aan de jonge stekken het juiste voedsel om een
serieus wortelgestel te vormen.
Veel amateurtuinders zouden eens goed moeten nagaan wat zij allemaal
aan hun planten opsolferen. Een beroepsteler wordt regelmatig
gecontroleerd op het gebruik van verboden en schadelijke producten
maar een amateur knoeit vaak maar wat aan. Dikwijls zijn de groenten
uit de winkel gezonder dan deze die uit eigen tuin komen.
Een goed voorbeeld zijn de mensen die sleedoorn- en vlierbessen
gaan plukken langs een drukke verkeersweg. Deze vruchten zitten
van binnen en van buiten vol met allerhande toxische stoffen van
de verbrandingsgassen van de voertuigen die daar elke dag passeren.
De vogels zijn veel slimmer op dit vlak. De hulst tegen de straat
houdt zijn bessen tot in het voorjaar terwijl deze van de struik
achteraan in de tuin na enkele dagen al door de vogels zijn weggeroofd.
Bij organische meststof moeten wij oppassen wat wij kopen. Hetgeen
wij meestal als gedroogd mest kopen is geen mest maar wat kompost
dat enkele dagen met beer is bewerkt. Dit product bevat wel organisch
materiaal en wat ureum maar is niet te vergelijken met echt stalmest.
Veel beter kopen wij zuiver bloed-, beender- en hoornmeel. Deze
producten kosten wel wat maar zijn onbetaalbaar voor de tuin.
De organische meststoffen van DCM zijn eveneens van een uitstekende
kwaliteit. In Viano zit teveel kalk en enkel Guano van de Bretoense
kust is aan te bevelen. Wij moeten oppassen met de meststoffen
die teveel kalk en teveel nitraten bevatten want dit is niet nodig
op onze gronden. De Mg-kalk is de beste kalk. Zeewierkalk kan
men onmiddellijk aan de planten geven.
Een zeer goed organisch product dat als bemesting en als grondverbetering
dienstig is, is de tuincompost van Intercompost te Bilzen. Dit
is het beste wat men in de verre omstreken kan krijgen. Deze compost
kunnen wij onmiddellijk tussen de rijen groenten in de tuin inwerken.
Indien men netels wil te lijf gaan moet men goed bemesten met
vers stalmest, want daar kunnen deze planten niet tegen.
Om de tuin goed te bemesten moet men in de herfst (oktober-november)
beginnen met wat te kalken. Daarna spitten wij zeer grof en laten
de grond zo liggen zodat de regen en de vorst goed op de kluiten
kunnen inwerken. Organisch mest werken wij in december of januari
in zodat dit goed in de grond wordt opgenomen (3 tot 4 maanden
voor het zaaien of planten). De mate waarin het organisch mest
verteerd is zal bepalen wanneer wij het gaan toedienen. Is het
mest volledig verteerd dan kunnen wij het onmiddellijk voor het
planten of zaaien toedienen. Ruw, vers stalmest spreiden wij best
in de winter over de percelen uit. Vers paardenmest is te sterk
en in champignonmest zit teveel kalk, dus dit laten wij uit onze
tuin.
Anorganisch mest gaan wij toedienen als het nodig is.
Rozen bemesten wij in de herfst met compost of ander organisch
materiaal. Na de snoei in het voorjaar gooien we blauwe korrel
om de plant weer op zijn stekken te helpen. Na de eerste bloei
geven we het ene jaar wat patentkali en het ander jaar wat kieseriet.
Rozen zijn niet vies van goed verteerd stalmest. Een laag van
een tiental centimeter aan de voet van de roos doet wonderen.
Gras vraagt eveneens een gerichte bemesting. Indien wij ons gras
in conditie willen houden met rijkelijke giften van stikstofrijke
meststoffen dan maaien wij ons gek. Het is beter om bij de aanleg
van een gazon veel verteerd stalmest of compost door de grond
te mengen en vier weken na de opkomst van het gras met een samengestelde
meststof aan 1 kg per are bij te bemesten en het zo te laten.
De kwaliteit van het gras hangt ook veel af van het microklimaat
en de grondsoort. Mooi gras treft men aan op een vruchtbare grond,
waar het regelmatig regent en waar er voldoende zon schijnt. Op
zandgronden en onder bomen zal men geen fatsoenlijk gras doen
groeien.
In Engeland ziet men ook alleen de mooiste gazon waar de levensomstandigheden
voor het gras optimaal zijn. Daarbij komt nog dat de Engelsen
zo naarstig zijn om op hun knieën, gewapend met een aardappelmesje,
gans hun gazon af te kruipen om het laatste onkruidje op te ruimen.
De schoonheid van een tuin staat immers in evenredigheid met de
arbeid die men eraan besteedt. Een onderhoudsvrije tuin bestaat
niet. Een onderhoudsvriendelijke tuin wel. Maar in een tuin zal
men zijn eer en genoegen moeten verdienen in het zweet van zijn
aanschijn.
|