Artikels over de moestuin:

Het kweken in en het onderhoud van een serre

1. Inleiding

Wie als tuinder enige vorm van respect aan zichzelf verschuldigd wil zijn beschikt sinds jaar en dag over een al dan niet verwarmde serre. Niet dat men geen schitterende tuin kan bezitten zonder gebruik te maken van een dergelijke glazen schuilhut, maar schijnbaar heeft de nooit aflatende drang van de mens om zijn naaste de loef af te steken met exotische, vroege en moeilijk te telen vruchten menigeen verleid om een serre in zijn tuin te installeren, want erg mooi en esthetisch kan men de hedendaagse serres niet noemen.

De tram heeft al lang gereden dat men een gerenommeerd architect aanwierf om een glazen huis te bouwen. Een serre was een statussymbool van staal en glas waarmee alleen de steenrijken en de koningen elkaar naar de kroon konden steken. De Victoriaanse glazen kathedralen met hun torenhoge gewelven zijn heden ten dage vervangen door glazen dozen die door flinterdunne aluminium profieltjes aan elkaar worden gehouden. Op dit gebied heeft de nuchtere nuttigheid het weer gehaald op de frivoliteit van de zuivere kunst.

Deze schraalheid in architectuur en materiaal heeft er wel toe bijgedragen dat de bouw van een serre van een bescheiden omvang voor iedere tuinfreak een financieel haalbare kaart is geworden. Trouwens biedt zo’n glazen stulp een niet te onderschatte hulp aan de tuinder. In het voorjaar geeft een serre een beschutte plaats aan vele zaailingen die dan later in de tuin uitgeplant worden. Tijdens de zomermaanden vinden tomaten, paprika’s, courgettes, komkommers en aubergines er een gedroomde stek en tijdens de wintermaanden kunnen er, mits een degelijke verwarming, de kuip- en terrasplanten vorstvrij overwinteren. Kortom, de serre van de echte tuinvriend staat nooit leeg.

Natuurlijk is een serre niet zomaar een schuilplaats voor planten die ons klimaat niet de baas kunnen. Een serre naar behoren beheren vraagt een hoge vorm van bekwaamheid. Het tropisch of subtropisch klimaat dat wij in een dergelijke omgeving gaan nabootsen is voor menig tuinder iets totaal nieuw. Al snel maakt men kennis met een beklemmende luchtvochtigheid en ongehoorde temperaturen die in een dergelijke infrastructuur kunnen heersen. Bodemmoeheid, bemesten, verwarmen, kalken, isoleren en luchten zijn alledaagse begrippen voor een doorwinterd serrehouder. Indien men van dit alles geen kaas gegeten heeft, kruipen in de kortste keren vreemdsoortige, knagende, vretende, slijm producerende insecten over de planten en raken de planten bedekt met rottende, schurftachtige en vuil geel-grauwe plekken. Dit alles verandert dan onze serre in een mum van tijd in een poel van verderf, een Sodoma en Gomora van het tuingebeuren, kortom, een plek van kommer en kwel.

Wij beperken deze uiteenzetting over het deskundig gebruik van de serre tot de kweek van groenten zoals sla, tomaten, bloemkolen, paprika en komkommer. De andere mogelijkheden die een serre ons biedt om perkplanten te zaaien en op te kweken en het overwinteren van subtropische planten laten wij onbesproken.

2. Voorbereidend werk

Het eerste wat ons tijdens het teeltjaar te doen staat is eind januari de serre van binnen en van buiten flink zuiver te maken. Wij bewerken dan de ruiten met een daartoe geëigend product zodat de ruiten weer glashelder zijn. Deze producten zijn wel erg agressief zodat wij dit best doen als er geen planten meer in de serre aanwezig zijn. Wij brengen het product op het glas aan en laten het een tijdje inwerken. Daarna spoelen wij het geheel met zuiver water af. Deze behandeling doodt eveneens de schimmels die zich in de loop van het jaar hebben gevormd en achter hoek of kant zijn achtergebleven.

3. Bodemgesteldheid

3.1. Zuurtegraad (ph)

Als wij de ruiten hebben gekuist nemen wij de bodem van de serre onderhanden. De samenstelling van de bodem is voor alle serres verschillend en afhankelijk van voedingsstoffen die de vorige jaren in de bodem zijn gebracht en wat ervan is overgebleven. Het voornaamste is de ph of de zuurtegraad van de grond. Een normale ph schommelt tussen de 6,5 en 7. Een hogere zuurtegraad wijst op kalk en een lagere zuurtegraad duidt op een zuurdere grond. Deze waarde zijn van belang voor de opname van voedsel en sporenelementen door de planten. De opname van boor, mangaan en ijzer gaan moeilijk in een zure bodem en calcium, kalium en magnesium zijn slecht opneembaar in een kalkrijk milieu. Een te zure of te kalkachtige bodem blokkeert de opname van de voedingselementen die dan de groei van de planten nadelig beïnvloeden en er treden gebrekverschijnselen op. Bij een te hoge of te lage ph gaan eveneens de hoofdvoedingselementen N, P, K (Stikstof, Fosfor en Kalium) moeilijker door de plant opgenomen worden.

Na een ontleding van de grond kennen wij de ph. Is onze ph te laag dan kalken wij bij met gewone kalk, zeewierkalk, mergel en kalkciademide. Deze laatste stof bevat eveneens stikstof en gaat bij jonge planten wortelverbranding veroorzaken. Daarom is de toediening van de kalkciademide ook goed om de ontluikende onkruiden in de serre te bestrijden. De wortels van de jonge ontkruiden verbranden als wij ze in een vroeg stadium met deze kalk bewerken. Wij wachten best een 4 tal weken alvorens iets te planten of te zaaien waar wij kalkciademide hebben ingewerkt. Indien de grond te koud of te droog is gaat deze meststof niet werken omdat de micro-organismen in de aarde niet werken. Het bodemleven kunnen wij aanwakkeren door meer humus in de grond te brengen.

3.2. Humusgehalte

Wij zorgen voor een grond met een degelijk humusgehalte die niet te droog is. Deze toestand is niet op een paar dagen te verwezenlijken. Het is een werk van de vorige jaren. Door een doordachte behandeling van de grond kan deze jarenlang meegaan.

De ph van onze grond in orde brengen is geen zaak van een paar dagen. Bij een te hoge ph kunnen wij deze terstond verlagen door verzurende meststoffen aan de planten toe te dienen (ammoniaksulfaat, ureum, superfosfaat, ...). De planten nemen de meststoffen op en gaan beter groeien. Het is echter beter dat wij die stoffen voor het planten of zaaien in de grond werken. Dan starten wij met een aangepaste grond en gaan de planten onmiddellijk gebruik maken van de weldoende stoffen. Deze methode wordt trouwens in de biologische plantenteelt toegepast.

De grote kwekers werken op een andere wijze. Zij vertrekken vanuit een neutrale bodem (water, rotswol, turf, ...) en geven door middel van een water geef systeem de juiste hoeveelheden meststoffen, mineralen en sporenelementen op het juiste moment.

Dit kunnen wij ons niet veroorloven en daarom moet onze bodem in prima conditie zijn alvorens wij beginnen. Dus een regelmatig bodemonderzoek is zeker geen overbodige luxe. Een teveel aan stikstof kan leiden tot slecht opnemen van andere levensnoodzakelijke sporenelementen door de planten en tot snelopgroeiende, losse planten die slecht bewaren.

Het is eveneens belangrijk dat wij het koolstofgehalte van onze grond kennen. Dit gehalte wordt uitgedrukt in een cijfer van het procent humus. Dit cijfer moet tussen 2,5 en 4 liggen. Indien wij elk jaar rijkelijk met stalmest gaan mesten gaat dit cijfer te hoog zitten en dit is ook nadelig voor de teelt. Daarom gaan wij maar om de 2 tot 3 jaar flink stalmest (500 kg per are) in onze serre brengen. Bij stalmest komt de stikstof zeer traag vrij. Het derde jaar wordt het stro pas tot voedselelementen omgezet. Natuurlijk passen wij onze bijmesting aan. Het eerste jaar nadat wij het stalmest hebben ingevoerd mesten wij haast niet bij, het tweede jaar voeren wij de bijbemesting een beetje op en het derde jaar geven wij nog een beetje meer meststoffen bij.

Het humusgehalte is eveneens belangrijk voor de weerstand van de plant. Een plant die in een ideale grondsamenstelling staat gaat veel beter groeien. De waterhuishouding van een humusrijke grond is veel beter en zo’n grond is ook veel luchtiger. Een humusrijke grond slempt niet dicht. Indien wij niet over stalmest beschikken, vervangen wij dit door groencompost, eveneens 500 kg per are. Groencompost is te verkrijgen in gezeefde of ruwe brokken. Indien wij voor de ruwe materie kiezen, zal het langer duren dat deze verteerd is en moeten wij dus langer wachten om opnieuw organische meststof in de serre te brengen. Groencompost verteert beter dan stalmest en daarom gaan wij om de twee jaar onze serre met dit goede bemesten.

Groencompost gaat onze grond in het geheel niet verzuren. Het stalmest of de groencompost leggen wij gewoon bovenop de serregrond maar als wij het inwerken dan is het beter. De kalkciademide werken wij eveneens in de grond om de werkzaamheid te verhogen.

De meeste tuingronden in onze gewesten zijn zeer goed dus bijkalken is vaak niet nodig. Het fosfor- en calciumgehalte is over het algemeen ook voldoende. Het enige wat nogal kan afwijken is het stikstofgehalte. Stikstof wordt door de planten tijdens hun groeiseizoen het meest opgenomen en de overige stikstof spoelt in tegenstelling tot de fosfor en calcium gemakkelijker uit.

3.3. Bijmesten

Er bestaan een hele reeks methoden om bij te mesten. Wij kunnen gebruik maken van korrels of van vloeistoffen.

De hoeveelheid stikstof die men na een seizoen in een goed gestoffeerde kas moet bijmesten bedraagt ongeveer 4 kg per are. Om te berekenen hoeveel wij werkelijk moeten strooien kijken wij eerst naar de concentratie (reactiegraad) van de stikstof in de meststof die wij gaan gebruiken. Als deze bij voorbeeld 27 % bedraagt, dan geven wij, indien wij 1 kg van deze meststof aan de planten strooien maar 270g. Als wij dan 1 are degelijk willen bemesten dan hebben wij wel ongeveer 15 kg van het spul nodig om aan de nodige hoeveelheid stikstof te komen.

Deze waarde geldt voor een niet bemeste en uitgemergelde grond. Indien wij stalmest of compost hebben ingebracht dan is 4 kg stikstof per are natuurlijk teveel. De volgende jaren gaan wij dan maar een paar kg stikstof per are toedienen.

Het bijmesten met kalium van een uitgeputte grond doen wij met kaliumsulfaat met een kaliumgehalte van 50 % aan een rato van 3 kg per are. Omgerekend strooien wij dus 6 kg kaliumsulfaat per are. Zowel de stikstof als de kalium kan men in verschillende giften over gans het groeiseizoen verspreid verdelen.

De beroepskwekers werken met een oplosmeststof. Deze plant zijn planten in een neutraal substraat. Dit bevat geen meststoffen en sporenelementen. Een veel gebruikt product is Kristalon. Dit product bestaat naar gelang de erin verwerkte voedingsstoffen en sporenelementen in verschillende kleuren. Naarmate een plant bepaalde voedingsstoffen tijdens een periode in zijn groei nodig heeft, gaat de teler een bepaalde soort Kristalon gebruiken.

Bij de tomaat gebruikt men tot het afspenen van de eerste vruchtjes (als men de vruchtjes duidelijk zichtbaar worden) Kristalon geel. De plant heeft dan veel fosfor nodig en de formule van de meststof is 13-40-13. Deze meststof lossen wij op in water. Hiervoor kijken wij niet naar de procentuele aanwezigheid van de meststof in de oplossing maar naar de EC waarde. Deze bepaalt het zoutgehalte van het product. Is de EC 1 dan kan men 1g van het product oplossen in 1L water.

Een tomaat kan in het begin van haar ontwikkeling maximum een waarde van 2,5 tot 3 EC (zoutgehalte) verdragen. Is het gehalte hoger dan kan de plant geen water meer opnemen en ontstaat er verbranding. Wij zouden dan besluiten dat wij 2,5g tot 3g van de meststof per liter water moeten oplossen. Dit is echter niet correct want water heeft eveneens een EC waarde die schommelt tussen de 0,7 en 0,8. Dit zoutgehalte moeten wij van de toe te dienen concentratie aftrekken zodat wij aan een oplossing komen van 2 tot 2,3 gram meststof per liter water.

De beroepsteler heeft een automatische menger die via een druppelbevloeiing de planten constant van water en meststof gaat voorzien. Voor ons amateurs is dit een ander paar mouwen. Wij maken is een vat een serieuze voorraad (voor een paar weken) van de gepaste oplossing en gieten deze regelmatig (3 tot 4 maal per week) aan. Natuurlijk is het niet verboden om ook een druppelinstallatie aan te schaffen en dan gebeurt het aangieten veel adequater. Hetzelfde systeem is eveneens bruikbaar voor komkommers en paprika’s.

Bij open weer als de verdamping in de serre hoog is, gaat men wat vaker gieten dan bij donker en fris weer (warmte en licht laten de planten groeien). De eerste maal geven wij voldoende water zodat de grond goed vochtig is en daarna gaan wij doseren naargelang de temperatuur en de groeikracht van de plant. In het begin is dit 1 maal per 3 dagen en in de zomer is dat 2 maal per dag (totaal 5 l per dag).

Een plant met vruchten (van de eerste knop tot de laatste tros) heeft veel stikstof en kalium nodig. De stikstof zorgt voor de groene bladeren en de groei en de vruchten hebben kalium nodig. De kalium zorgt voor de celgroei, draagt in grote mate bij tot de stevigheid, de bewaarbaarheid en de ziekteresistentie van de vrucht. Vanaf de eerste vruchten gebruiken wij Kristalon rood (12-12-36 + 8% mg). In deze samenstelling zit heel wat meer kalium dan in de vorige. De planten hebben in deze periode meer voedsel nodig vandaar dat het oplossingcoëfficiënt voor deze meststof op 1,2g per liter ligt. Ook de planten kunnen een hoger EC of zoutconcentratie verdragen (3,5 tot 4). Gaan wij dan even rekenen en houden wij rekening met het zoutgehalte van het water dan komen wij tot een oplossing van ongeveer van 2,2g tot 2,6g Kristalon rood per liter water.

4. De tomaat

4.1. Het planten

Wij zetten de planten 80 cm van mekaar. Bij tomaten is het de bedoeling dat wij zo snel mogelijk aan de eerste tros komen. Hoe vroeger wij een tros hebben hoe vroeger wij aan het plukken zijn. De eerste tros gaat meestal verloren omdat wij planten kopen die erg warm zijn opgekweekt en reeds enkele bloemen hebben. Onze kas is meestal te koud en zo komt onze plant in schok en laat zijn bloemen vallen. Zo’n koudeval is meestal het gevolg van een temperatuursdaling van plus 16°C tot 5°C.

Hiervoor zijn twee remedies. Ofwel verwarmen wij de serre ofwel gaan wij later planten. Het is beter dat wij wat later planten en onze eerste tros niet verliezen dan deze kwijt te raken aan de koude.

4.2. Dunnen

De eerste tros zetten wij op vier tomaten om de plant niet te zeer te belasten. Als deze tros begint te rijpen is er al een tweede tros en derde tros bezig om zich te ontwikkelen. Aan de tweede tros laten wij een tomaat meer zitten (5) en ook de derde tros beperken wij tot 6 tomaten. Is onze serre erg laag dan laten wij wat meer tomaten aan de onderste trossen hangen omdat men nooit tot aan de top geraakt maar in het algemeen laat men de meeste tomaten voor de trossen hoog in de plant. Wij laten 4 tot 5 trossen per opgaande stengel.

In een lage kas kan men ook langen hoge planten kweken door de plant aan een koord te laten opgroeien die men naarmate men de trossen onderaan wegneemt laat zakken.

Als wij bladeren van de plant wegnemen dan letten wij op de bladeren die langzaam verkleuren. Dit zijn de bladeren die de plant niet meer nodig heeft en waar zij langzaam de voedingstoffen aan het uithalen is. Deze bladeren halen wij weg en we laten de frisse bladeren zitten. Teveel bladeren wegnemen bezorgt de plant een schok. We nemen eveneens bladeren weg om de luchtcirculatie rond de plant te verhogen. Hoe verder de planten van mekaar staan hoe minder zij elkaar kunnen infecteren met insecten en schimmels. Vooral deze laatste kan men bestrijden met een vlotte opdroging door een goede verluchting.

Natuurlijk nemen wij eveneens de zijscheuten weg. Indien wij wat willen besparen op het plantgoed laten wij na de eerste tros een okselscheut zich verder ontwikkelen. Op deze wijze krijgen wij twee stengels waaraan de trossen zich kunnen ontwikkelen.

4.3. Schimmels en insecten

Bij een tomatenplant kan ook groeistilstand optreden. Dit kan door de kou maar ook door een gebrek aan water of voedsel. Calciumgebrek komt wel eens voor bij tomaten en er ontstaat vruchtrot. Dit is een grote rotte plek op de vrucht. Deze is het gevolg van het feit dat de plant het gebrek aan calcium gaat goedmaken door dit element uit zijn vruchten te trekken.

Indien men de planten in de serre kan droog houden hebben de meeste schimmels geen kans om zich te ontwikkelen. Voor de hobbytuinder is een ventilator in de serre een uitgelezen instrument om de serre droog te houden. De professionele teler probeert eveneens door droogstoken en ventileren schimmelinfecties van de planten te houden. De bruine schimmel die de stam van de plant vaak aantast is zuiver met droog houden te bestrijden.

Door verschillende jaren dezelfde teelten in dezelfde grond te zetten gaan er micro-organismen (schimmels en aaltjes) in de grond verschijnen die de wortels van vooral jonge planten gaan aantasten. Om hieraan te verhelpen kan men de grond gaan ontsmetten. De producten die hiervoor gebruikt worden zijn ofwel verboden, van de markt verdwenen of niet erg effectief op het ogenblik dat wij ze kunnen toepassen (grond te droog of te koud). Minder problemen treden op als wij de planten na het eerste jaar op een andere plaats zetten. De jaren daarna kunnen wij het plantgat wat ruimer uitdiepen en dan opvullen met nieuwe, goede potgrond. Indien wij reeds enkele jaren tomaten in de serre hebben, kopen wij best geënte planten. Deze laatste zijn wel duur (ongeveer 2 Euro) maar de wortels zijn resistent aan bodemparasieten.

Na een zevental jaren is de tijd aangebroken om de aarde in de serre te vervangen. Wij nemen de oude aarde twee schoppen diep weg en vervangen hem door verse aarde uit de tuin. Deze laatste mogen wij dan wel verbeteren met compost en goed verteerd stalmest.

De laatste tijd doen de natuurlijke vijanden van de belager van onze serreplanten een grote opmars. Met behulp van sluipwespen kan men de grote boosdoeners als de witte vlieg en bladluizen besteden worden.

5. Komkommers

5.1. Het planten

De komkommer is nog gevoeliger voor de koude als een tomaat. Vandaar dat men nog meer gaat oppassen om een koude val te hebben. Een temperatuur van 20-25 °C is zeker nodig. Dus hebben wij een flink verwarmde serre nodig of moeten wij tot een flink stuk in het voorjaar moeten wachten om de plantjes in de koude serre te plaatsen wat het aantal vruchten die zich ontwikkelen gaat beperken. Men kan de temperatuur in de serre verhogen door een goede isolatie.Een komkommer vraagt een hoge temperatuur en een hoge luchtvochtigheid.

Dit maakt de combinatieteelt met schimmelgevoelige tomaten niet zo eenvoudig. Een komkommer groeit snel en heeft veel vloeibaar voedsel nodig.

5.2. Snoei

We laten de hoofdstengel groeien tot in de nok van de serre en hangen de plant over een draad die wij daar gespannen hebben. Wij vormen eerst de plant zodat ze voldoende sterk kan uitgroeien, alvorens we met de kweek van de eigenlijke komkommers beginnen.

Hiervoor gaan wij op de onderste twee derden van de stam of hoofdstengel geen vruchten kweken. Op dit gedeelte van de plant nemen we alle bloemen tijdig weg. De vrouwelijke bloemen worden behouden op alle zijscheuten in de top van de hoofdstengel.

De zijscheuten worden een eerste maal ingenepen of getopt boven het tweede blad. De secundaire zijscheuten, die zich zullen ontwikkelen in de oksels van de bladeren van de eerste zijscheuten, worden getopt boven het eerste blad. Alle verdere zijscheuten worden telkens boven hun eerste blad getopt.

Om bevruchting en zaadvorming in de vruchten te voorkomen, nemen we de mannelijke bloemen weg alvorens ze zich openen. De mannelijke bloemen staan in trosjes van drie tot vier bloemen in de bladoksels, afwisselend voor en achter het oog en zijn van de vrouwelijke bloemen te onderscheiden, doordat ze rechtstreeks op de bloemstengel ingeplant zijn. Bij de vrouwelijke bloemen is tussen de bloembodem en de bloemstengel het vruchtbeginsel (de jonge komkommer) reeds zichtbaar.

Van het ogenblik dat we de eerste vrouwelijke bloemen ontdekken en de productie van de eigenlijke komkommers begint, moeten we wekelijks gieten met de Kalirijke rode Kristalon.

6. Paprika

Bij de teelt de paprikaplant is zowel de snoei van de vruchten als de snoei van de scheuten zeer belangrijk. We laten de eerste twintig centimeter van de plant als één stengel uitgroeien en verwijderen enkel de zijscheuten. Na een tiental bladeren begint de eerste splitsing van de scheuten die op hun beurt na ieder blad opnieuw splitsen.

Nu kiezen we voor twee of drie stengels per plant. Om de groeikracht te verhogen, kiezen we best voor twee stengels per plant. Indien we kosten willen sparen laten wij drie stengels aan de plant zitten. We verwijderen de eerste vijf tot zes bloemen om een groeikrachtige plant te bekomen. De zijscheuten toppen we telkens op twee bladeren. Zo houden we een hoofdstengel over met telkens zijscheutjes die getopt zijn op twee bladeren.

We doen alle bloemen op deze zijscheuten weg. Alleen vruchten op de hoofdstengels laten wij uitgroeien. Als we teveel vruchten laten uitgroeien, dan zal de plant plots een groeistilstand vertonen. Pas als de vruchten geoogst zijn gaat de groei verder en komen er nieuwe vruchten. Op die manier hebben we grote periodes waarbij er geen vruchten kunnen geoogst worden. We laten in het begin slechts een drietal vruchten per stengel uitgroeien. Aan zwakke planten laten we twee vruchten per plant zitten.

Van deze drie vruchten oogsten we er twee, de derde vrucht laten we hangen om tot een rode paprika uit te groeien. Indien we allemaal rode paprika’s willen oogsten, belasten we de plant te lang en blijft de oogst op het einde van het seizoen klein. Daarom oogsten we zowel groene als rode paprika's. De groene paprika's zijn oogstklaar als we de vrucht niet meer kunnen induwen en als de vruchtkleur overgaat van bleekgroen naar donkergroen.

De plant krijgt bij iedere oogst een nieuwe groeiimpuls en er komen nieuwe vruchten bij. Door wekelijks te oogsten proberen we het aantal volgroeide vruchten per stengel op maximum drie te houden.

Copyright © 2004-2009 Quintux