Artikels over fruit:

Druiven

1. Inleiding

Druiven spreken al eeuwen tot de verbeelding van de mensheid. Reeds duizenden jaren worden de druiven tot wijn vermalen en geperst. Men hoeft maar een historische plaats op te delven of men stoot op een of andere wijnpers. Er wordt geen antiek schip geborgen of de wijnamforen swingen er letterlijk en figuurlijk uit. Ook de zo heilige bijbel staat bol van, de verwijzingen naar de druif en zijn edel bijproduct de wijn. Het eerste mirakel dat Jezus deed had betrekking op deze ware godendrank. Tot plezier van de aanwezigen en tot ergernis van de lokale wijnverkoper veranderde Hij met een vingerknip een zestal uit de kluiten gewassen kruiken water in de beste wijn. Een fenomeen dat velen onder ons, tot hun grote spijt, tot nu toe enkel in omgekeerde volgorde onder de knie hebben.

Druiven waren lange tijd het voorrecht van de machtigen der aarde of de bedienaars van de Aller Hoogste. Onder het mom steeds over de vereiste grondstoffen te beschikken om in de nodige miswijn te voorzien legden ijverige monniken wijngaarden aan welke in omvang en opbrengst de vraag vele malen overtrof. De overproductie werd niet zoals nu bij de appels aan de dieren opgevoederd maar vond zijn weg naar de schor gezongen keelgaten van dorstige kloosterlingen die na een avondje wijnverbruik een nachtje in hogere sferen en dus dichter bij de Heer konden vertoeven.

De "Antieken" wisten maar al te goed de wellustige waarde van een goed wijntje in te schatten. Aangevoerd door de god Bacchus richtte men na de wijnoogst heuse bacchanalen aan waar de primeurwijnen rijkelijk vloeiden en zinnen naar pret en verzet hoge vluchten namen. De aanblik van de wulpse taferelen uit de oudheid waarop deze uitingen van vleselijke lusten superrealistisch en vet uitgesmeerd staan uitgebeeld hebben er zeker toe bijgedragen dat enkele bestuursleden van onze vereniging de druif, naast het composteren en het bemesten, met de regelmaat van de klok op het programma zetten.

Een ware democratiseringsgolf heeft zich eveneens van onze maatschappij meestergemaakt. Onder het motto: ieder zijn kasteel, koets en landgoed, is de druif voor velen van ons tot gemeen goed geworden. Er is geen tuin of de druivenstruiken en -trossen tieren er weelderig. Meestal gaat het om gigantische struiken met een sterk verwilderde aanblik, waar de bladeren stijf staan van de witziekte, de vruchten op wat dik uitgevallen krenten lijken en zo zuur smaken als de figuurlijke kattenpis. Kortom onze lokale druivelaars vertonen geenszins enige gelijkenis met de prachtige afbeelding die er aan het plantje zat toen wij het kochten. Tot overmaat van ramp kunnen weinigen onder ons van de vruchten genieten daar de lokale vogelgemeenschap met de gehele opbrengst, nog voor de vruchten enige mate van rijpheid vertonen, aan de haal gaan.

Om tegen beter weten in, nogmaals te bewijzen dat het anders kan, nodigden de Volkstuinen van Sint-Truiden op hun maandelijkse vergadering in het CC van Sint-Truiden de heer Meyermans uit Scherpenheuvel uit om haarfijn uit de doeken te doen hoe wij druiven moeten kweken en welke druiven wij het best in deze noordelijke streken kweken.

2. Wijndruif versus eetdruif

Bij de druiven onderscheiden wij twee soorten: de wijndruiven en de eetdruiven. De wijndruiven bevatten meer zuur dan de eetdruiven. Dit zuur draagt bij tot de smaakvorming van de latere wijn. Een te weinig aan zuur geeft een smaakloze wijn. Dat er in de eetdruiven meer suiker zou zitten is ook niet helemaal waar.

Eetdruiven zijn zoeter maar in wijndruiven kan ook heel wat suiker zitten. Zeker als de herfst zonnig en zacht is wordt er veel suiker in de druif gevormd. De bladeren zorgen voor de aanmaak van de suiker in de vrucht. De suiker bevordert de gisting en bepaalt het alcoholgehalte van de wijn. Indien er in het sap niet genoeg suiker zit zal men suiker moeten toevoegen om het vereiste alcoholgehalte te bekomen.

Wijndruiven worden door vervangsnoei gekweekt. D.w.z. dat men elk jaar de struik flink gaat terugsnoeien. Eetdruiven kweekt men op blijvende takken. Men leidt dan een aantal gesteltakken tegen een muur of een pergola op en vanaf deze takken laat men nieuwe twijgen uitgroeien waaraan de trossen worden gevormd. Daar men bij deze methode steeds van oud hout vertrekt en zelden een verjongingsnoei toepast, gaat deze struik sneller verouderen dan bij de wijndruif waarbij men elk jaar een verjongingssnoei toepast.

Een wijndruif mag niet te weelderig kunnen groeien. Een humusrijke, supervruchtbare grond is voor een wijndruif volledig uit den boze. Daarom vindt men in Frankrijk wijnstokken op de meest erbarmelijke steengronden die de beste "grand-crus" voortbrengen. Een eetdruif daarentegen mag wel weelderig groeien en bloeien. Dus planten wij een eetdruif in een vruchtbare grond en geven regelmatig mest.

3. De groei van druiven

De druif is een klimplant. Aan een druivelaar zitten dus geen takken of twijgen maar ranken die in één jaar meters lang kunnen worden. Een rank is steeds hout van één jaar. Het binnenste van een rank is hol en hierin zit een soort merg.

Op de plaats waar er een knoop met een oog of een knop op de rank staat, zit er extra veel van dat merg in de rank. Een knoop is een verdikking op de rank. Op deze knoop staat er altijd een knop met een oog. Dit is zeer belangrijk voor de snoei, het stekken of enten van een wijnstruik. We laten steeds een stompje boven het oog zitten. Snijden wij te diep in de knoop dan nemen wij een deel van het merg, dat een soort van reservevoedsel voor de knop is, weg. De knop droogt in en gaat verloren. De plant loopt dan op de lagere knop uit. Indien wij een stompje laten, droogt dit in tot aan de knoop en laat de knop of het oog intact zodat deze op zijn beurt het volgende jaar weer uitloopt.

In de zomer krijgt de rank bladeren. De afstand tussen twee bladeren noemen wij een internodium. Waar een blad staat wordt een oog of een knop gevormd. Tussen de bladsteel en de knop of het oog gaat zich een rank vormen. In de officiële plantkunde gaan deze organische uitwassen door het leven als okselscheuten. Maar in de populaire tuinbouw noemen wij deze sappikkers vulgair "dieven". Wij zijn trouwens met dit fenomeen voldoende vertrouwd bij de tomatenteelt. Wij halen dan deze profiteurs snel weg.

Aan de achterzijde waar de steel vastzit groeit er een fijn, vaak gekruld steeltje. Dit is een hechtrankje waarmee de plant zich in de natuur vasthecht aan hetgeen ze wil opklimmen. Dit hechtrankje kunnen wij eveneens weghalen.

De trossen worden gevormd aan het eerste, tweede, derde en / of vierde blad. Bij eetdruiven blijft meestal maar 1 tros per rank over. Bij wijndruiven laat men twee trossen per rank zitten.

Een buiteneetdruif bloeit aan het einde van juni, begin juli. De bloei is zo pietluttig, dat als men niet goed oplet, deze al voorbij is zonder dat men het heeft opgemerkt. De bloemetjes zijn enorm klein. Als het droog weer is dan kan er een goede bestuiving zijn en heeft men veel druiven. Regent het tijdens deze periode onze oortjes af, dan zijn wij er dat jaar voor de moeite aan.

De druivelaars die binnen staan moeten tijdens de bloeiperiode voldoende gelucht worden zodat door de tocht de bevruchting vlot kan verlopen.

Bijen en anderen insecten zijn voor de bestuiving van druiven niet dienstig. Voor de kleine bloempjes en het lage stuifmeelgehalte halen deze beestjes, in een tijd waarin bijna alle bloemen in volle glorie te pronken staan, hun neus op.

De twee belangrijkste perioden voor de wijndruif zijn de bloei en de herfst. Is de bloeitijd regenachtig en vochtig, dan is er geen trosvorming. Is de herfst koud en vochtig, dan vormt er zich in de vrucht niet genoeg suiker en mist de wijn smaak.

4. Vermeerdering

4.1. Stekken

4.1.1. Houtige stek

Om te stekken wachten wij totdat de plant al haar bladeren kwijt is en volledig in rust is. Dit is meestal na een periode van flinke vorst en situeert zich in december-januari, maar het kan zelfs tot in maart.

We snijden steeds stekken van ranken van éénjarig hout dat een minimum dikte heeft van een potlood. Stekken van ouder hout, lukken minder goed.

We vertrekken van een éénjarige rank van ongeveer 1 m. Het éénjarig hout behandelen wij niet met zachtheid. Aan de internodia geven we een flinke draai zodat de bast uitwendig en het merg inwendig gekwetst zijn. Deze schijnbare barbaarse behandeling verhoogt de kans op beworteling.

Alvorens de stekken te snijden halen wij al het overbodige weg. Zo gaan de hechtrankjes en afgesneden stompjes van de "dieven" netjes voor de bijl.

Eens de rank schoon is, beginnen wij onderaan met het snijden van de stekken. Wij herkennen de groeirichting aan de stand van knoppen. Deze groeien steeds naar boven dus zij wijzen altijd naar de top van de plant.

Bij de eerste knoop die wij tegenkomen snijden wij het onderste deel van de stengel af. Wij snijden niet in de knoop maar laten 1 cm eronder zitten. Dan gaan wij naar boven en tellen naar gelang de lengte van de internodia 3 tot 4 ogen. Normaal staat in de boekjes 4 knopen maar als de afstand tussen de knopen te groot is zullen er 3 volstaan. Boven de 4de of 3de knoop snijden wij de rank op één cm boven de knoop af.

Van de 3 of 4 ogen op onze stekken gaan wij enkel het bovenste oog behouden. De onderste ogen snijden wij weg.

Het bovenste oog dompelen wij zeer snel in een bad van gesmolten paraffine van 70 ° C. Dit voorkomt dat het oog te snel gaat uitlopen op de reserves van wat er in de stek aanwezig zijn. Omdat de stekken reeds in december gesneden worden gebeurt het wel eens dat de stekken in het voorjaar te warm krijgen en de ongewortelde stekken gaan uitlopen. Een koude serre is daarom een betere plaats om de stekken op te kweken dan de warme huiskamer. De was maakt dat de ogen pas uitlopen als de wortels gevormd worden en niet daarvoor.

De stekken moeten wij bewaren tot in het voorjaar. Hiervoor gebruiken wij een bakje. Op de bodem leggen wij een laagje vochtig wit zand (geen zeezand). Hierop leggen wij de stekken en daarop leggen wij weer een laagje vochtig wit zand. Dit kistje zetten wij op een koele, vorstvrije plaats tot in maart-april.

In de vroege lente (maart-april) haalt men de stekken tevoorschijn en gaat men ze in de volle grond plaatsen. Hiervoor kiezen wij een plaats met luchtige, humusrijke en vochtige grond die snel opwarmt. Indien wij niet over een dergelijk plekje beschikken leggen wij dat aan. Het gaat hier immers maar over een paar vierkante meter tuin die wij voor dit doeleinde moeten aanleggen.

Wij planten de stekken ongeveer 5 cm van mekaar. Ze moeten toch maar één jaartje hier blijven staan. Als wij de stekken planten, kunnen wij aan wondweefsels reeds de witte puntjes zien waaruit de wortels gaan groeien.

Gedurende het volgende jaar gaat uit de knop een rankje van enkele tientallen cm groeien dat wij in de winter terugsnoeien.

In november doen wij de gewortelde stekjes uit. De mooiste houden wij voor onszelf en de andere geven wij aan onze vrienden en kennissen.

4.1.2. Oogstek

Dit is een speciale vermeerderingsmethode die niet enkel bij druiven wordt toegepast maar bij elke plant die over een harde kern beschik. Deze stekmethode laat ons toe om van elke knop of oog een nieuwe plant te telen, hetgeen de productiviteit van de vermeerdering gevoelig laat toenemen. Wij hebben hiervoor éénjarige ranken en een zeer scherp mes nodig.

De voorbereiding van de rank die wij gebruiken is gelijk aan deze bij de vorige stekmethode. Wij ontdoen de rank van de hechtranken en dievenstronkjes. Ook wringen wij de internodia totdat ze kraken.

Boven elk oog snijden wij op één cm de rank door. Onder het oog snijden wij op een 5 tal cm eveneens de rank door. Met het vlijmscherpe mes halen wij een strook bast weg aan de achterzijde van de knop. Deze strook loopt van net onder de knoop tot aan de voet van de stek.

De oogstek zetten wij schuin in een aardepot van 6 cm doorsnede met de weggesneden strook naar beneden. De stekgrond bestaat uit een mengsel van gewone potgrond en éénderde rijnzand. We drukken de grond goed aan en we zorgen ervoor dat de knop of oog net boven de grond uit komt. Met fijn wit zand dekken wij het potje tot over de knop af.

Dit laatste doen wij opdat de knop ook hier niet gaat uitlopen alvorens de stek voldoende wortels heeft.

Het probleem bij deze methode zit voor de liefhebber in het feit dat men, wil men enig resultaat hebben, over een serre met bodemverwarming moet beschikken. De stek heeft immers onderaan warmte nodig om wortels te vormen en bovenaan moet het koud zijn om te voorkomen dat het oog of de knop uitloopt.

De kweek in aparte potten heeft als voordeel dat men de plant op alle tijdstippen van het jaar kan verplanten. Bij het kopen van planten die reeds een hele tijd in een pot staan moet men oppassen dat de wortels niet te fel opgerold in de pot te zitten. Als wij de onderste wortels niet losmaken blijven ze in volle grond ook nog ronddraaien en groeit de plant na een tijdje kapot. Indien wij een plant met een dergelijke potkluit kopen, trekken wij de onderste wortels het best los en stoppen ze dan in een groot plantgat.

Als onze stekken uitlopen en de eerste blaadjes verschijnen dan dekken wij het geheel best af met een plastiek om het klimaat waarin de bladeren zich ontwikkelen vochtig te houden.

4.2. Enten

Ondanks men met de bovenvermelde methode duizenden druivenstuiken op een mum van tijd kan kweken, is men sinds de vorige eeuw in de gebieden waar intensief druiven gekweekt wordt moeten overgaan op het enten van druivelaars. De boosdoener en aanstoker in dit verhaal is de druivenluis die alle Europese druivelaars had aangetast. Deze luis vernietigde de wortels van de druivenstruik en richtte deze in enkele jaren ten gronde.

Gelukkig voor de Europese wijnboeren vond men in Amerika een druivensoort die resistent was aan deze luis en heeft men deze druivelaars gebruikt om de oude Europese rassen hierop te enten. De Amerikaanse druif dient nu als onderstam. Uit vrees voor deze ziekte die nog hier en daar de kop opsteekt, bestaan alle aanplantingen van zowel wijn- als eetdruiven uit geënte struiken.

Geënte struiken gebruikt men eveneens in gebieden waar er bodemmoeheid voor bepaalde soorten optreedt. Doordat er teveel vijandige aaltjes in de grond zijn gaat een jonge plant van dezelfde soort snel de duimen moeten leggen. Door een andere onderstam te gebruiken zet men de aaltjes buiten spel.

Een druivelaar is een snelgroeiende struik en verlangt veel van de grond waarin hij geplant wordt. Soms is de grond te arm of uitgeput en verlangt de druif een stevige groeier als onderstam. In een vruchtbare grond is het beter om een minder sterke groeier als onderstam te gebruiken omdat de groei niet telt maar de vrucht. Er zijn onderstammen die het beter in een losse grond doen en anderen die het verkiezen om in een zware, vaste grond te staan. Daarnaast zijn er onderstammen voor een zure grond en anderen voor een kalkgrond.

Hier volgen de meest voorkomende onderstammen:

4.2.1. Amerikaanse soorten:

De Vitis rupestris du Lot: geeft zware trossen, meer opbrengst, meer groei, kan beter tegen te hoge zoutconcentratie, is voor de droogte gevoelig en zorgt voor een oogstverlating van 1 à 2 weken.

4.2.2. Cultuurvariëteiten gebruiken als onderstam (vitis vinifera):

Black Alicante: diep wortelend, betere vruchtzetting en betere kleuring.
Gros Colman: zeer sterke groei.

4.2.3. Hybriden:

Kruisingen uit Amerikaanse soorten: nl. de Vitis riparia X Vitis berlandieri.

Deze zijn allen resistent aan de druivenluis.

  • 5BB: zeer sterk en vraagt kalk.
  • 125 AA: sterk en vraagt kalk.
  • 5C: middensterk en vraagt kalk.
  • SO4: middensterk en vraagt zeer veel kalk.
  • 3309: zwak en geschikt voor vooral zure gronden. Heeft geen lange levensduur.

P.S.: Binova: middensterk, een goede onderstam voor waar reeds druiven hebben gestaan. Is niet resistent tegen de druivenluis.

4.2.4. Andere

Tot slot gebruikt men ook onderstammen voor soorten die op hun eigen wortels niet kunnen of willen groeien. Een krachtig groeiende onderstam geeft aan de knoppen meer groeikracht. Een prachtige en uitbundig groeiende druif als de "Royal" van Hoeilaart kan niet op zijn eigen wortels groeien en moet steeds geënt worden.

Om deze reden is men dan ook vlijtig bezig geweest om diverse onderstammen te kweken die aan deze verschillende voorwaarden voldoen. Het kiezen van een goede onderstam is specialistenwerk en indien men zich in deze materie wil verdiepen gaat men best te rade bij gespecialiseerde diensten die hiervan hun broodwinning hebben gemaakt. Bij Solheide in Overijse (tel.: 02/6878313) kan men vele variëteiten van druiven die geënt zijn op Amerikaanse onderstammen bestellen. Men doet zijn bestelling in januari en in juli worden ze geleverd. Deze planten kan men op hun definitieve plaats in de tuin uitplanten.

4.2.5. Hoe enten

Het enten van een druif gebeurt door de copulatie of de Engelse plakenting. Deze schijnbare eenvoudige ingreep vereist wel een grote handigheid en een uiterst scherp entmes. Verder heeft men een éénjarige rank nodig van een onderstam en een éénjarige rank van de gewenste variëteit die men erop wil zetten. Beide ranken moeten best dezelfde dikte hebben.

Het enten gebeurt in de periode december-januari. Wij nemen een éénjarige rank van een druivelaar die wij als onderstam willen gebruiken en ontdoen deze van alle knoppen of ogen. Van de variëteit die wij gaan enten zoeken wij eveneens een éénjarige rank waar wij wel de knoppen bewaren maar de overige aanhangsels verwijderen.

De stekken snijden wij telkens 1 cm boven de knoop af en onder de knoop bewaren wij een stuk van een 5 tal cm. Om wat meer houvast te hebben bij het snijden is het aangeraden om de ranken niet in stukken te snijden voor de enting uitgevoerd wordt.

Onder de laagste knoop van de onderstam laten we 1 cm rank zitten. Twee knopen verder snijden wij de rank 1 cm onder knoop af. Dit herhalen wij tot aan het einde van de rank en zo krijgen wij een aantal houtige stekken zonder eindknop.

Dan komt het venijnig scherp mes op het toneel. Hiermee snijdt men bovenaan aan de stek een spiegelgladde snede van 2 tot 3 cm lang. De snede mag niet doorzakken en dat kan maar op één manier namelijk door naar zich toe te snijden. Na een paar maanden van intens oefenen moet dit zeer vlot verlopen.

De snede verdelen wij in drie delen. Op 1/3 van het hoogste punt maken wij een rechte snede naar beneden. We letten erop dat wij daadwerkelijk snijden en niet indrukken want dan is de zaak naar de Filistijnen.

Van de gewenste variëteit snijden wij eveneens een schuin glad stukje van 2 tot 3 cm weg aan de achterzijde van de knoop. Wij kiezen wel een ent die precies even dik is dan de onderstam. In deze gladde snede maken wij op 1/3 van de onderkant van de ent een snede.

Wij schuiven de ent in de onderstam zodat deze beide naadloos aaneensluiten. Wij binden de entplaats goed samen met raffia of doorschijnende plastiekband.

Indien de onderstam en de ent veel van dikte verschillen zorgen wij ervoor dat de schors van beide langs één zijde netjes over mekaar komen. Hier zullen de twee delen het eerst aan mekaar groeien.

Het oog steken wij nog even in de vloeibare was en klaar is kees. Het is beter de stekken in een serre met bodemverwarming te laten wortelen in plaats van ze in de volle grond te planten.

Deze methode wordt overal ter wereld op professionele wijze toegepast. Men snijdt hier niet meer manueel maar maakt gebruik van een "omegakoppeling" waardoor de twee stukken (in de vorm van de Griekse letter omega) gelijktijdig worden uitgesneden en zijdelings in elkaar worden gezet. Deze verbindingen sluiten "als een bus" en moet men niet aanbinden.

Natuurlijk kan men ook eerst een houtige stek maken van de onderstam en dan het volgende jaar hierop een ent van de gewenste variëteit enten. Deze methode biedt aan de amateur meer slagingskans.

5. Teeltmethodes

Vroeger moedigde men de telers aan om de druivelaars met hun wortels buiten de kassen te planten en deze dan onder de fundamenten door de kas in te leiden. Bij deze methode kon de druivelaar met zijn wortelgestel beter weg en kreeg hij meer vocht en voeding. Van deze theorie is men al jaren afgestapt omdat de knoppen in de warme serre onder invloed van de warmte snel gaan uitlopen. De wortels in de koude grond buiten de serre kunnen dan nog bevroren zijn zodat er geen sap naar de uitgelopen ranken gaat en deze door uitdroging afsterven. De groei moet van de wortels komen en niet van het hout van de takken.

6. Grondsoort

Een druivelaar vraagt een grond met een ph van 6 tot 7.Bij een lichte grond is een ph van 6 reeds voldoende. In de zand-leemstreek moet de ph 6,5 bedragen en in zware leemgrond is een ph van 7 aan te raden. Om deze ph op peil te houden is regelmatig kalken nodig.

7. Voeding

Het best geven wij magnesiumkalk omdat magnesium voor een druivelaar zeer belangrijk is. Voor het planten doen wij best wat potaskalk en kalium door de grond. In deze laatste zit ook wat magnesium. Tot slot heeft een druivelaar nog fosfor nodig die wij in de vorm van metaalslakken kunnen toedienen.

Als wij druiven in een serre kweken moeten wij oppassen met een te hoog zoutgehalte. Door teveel chemische meststoffen te strooien wordt de kans op verzouting van de grond reëel. Daarom moet men onder glas zoveel mogelijk organisch mest toedienen. Vooral een riante hoeveelheid goed verteerd stalmest is de beste oplossing. Bloedmeel, beendermeel en hoornmeel zijn ook heel belangrijk als bijbemesting tijdens de volgende jaren.

Voor buitendruiven strooien wij voor het planten voor de winter metaalslakken en in het voorjaar bemesten wij met patentkali. Eetdruiven hebben graag wat humus maar wijndruiven mogen niet teveel stikstof krijgen want dit stimuleert de groei maar niet de smaak en de kwaliteit van de druiven. Een wijndruif moet vechten om een smaakvolle wijn met een rijk boeket te krijgen.

8. Vormsnoei

Wij beperken ons hier tot de tafel- of eetdruiven. Eetdruiven kunnen jaren staan. De druiven worden aan ranken geteeld die op oude gesteltakken staan. Deze laatste kunnen flink uitgroeien en verouderen zodat er regelmatig aan verjongingssnoei moet gedaan worden. Door de ongelooflijke groeikracht van een druivelaar zijn deze ingrepen geheel niet schadelijk voor de plant.

Een druivelaar zetten wij op de warmste en meest beschutte plaats in de tuin want een druivelaar heeft veel warmte nodig. Het best kweken wij hem tegen een hoge muur op het zuiden. Indien de muur erg hoog is laten wij de draagtakken verticaal naar boven groeien. Indien de muur niet zo hoog is (2m) binden wij de takken schuin aan en slechts bij een lage muur (1m) binden wij de takken horizontaal aan.

Om een druivelaar fatsoenlijk aan te binden spannen wij de draden op 30 cm van mekaar. Deze draden zetten wij niet vast tegen de muur maar spannen ze op een 10 tal cm van de muur zodat er luchtstroming achter de struik kan ontstaan. De luchtstroom verdrijft het vocht en voorkomt zo schimmelziekten.

De meeste druiven teelt men aan verticale liggers of gesteltakken. Deze takken kweekt men op 80 cm van mekaar. Zo kan men per druivelaar een tweetal gesteltakken naast mekaar kweken. Op deze takken komen een aantal draagsporen (met knoppen en ogen). De draagsporen zitten ongeveer 20 tot 30 cm van mekaar en uit elk draagspoor laten wij één rank met één tros ontspruiten.

8.1. Het eerste jaar

Wij vertrekken met een gestekte of geënte jonge plant. Als wij drie gesteltakken willen hebben, dan laten wij vier ogen staan. Willen wij twee gesteltakken dan snoeien wij op drie ogen. Boven het laatste oog laten wij een klein stompje. Wij snoeien het best in februari-maart want hoe later wij snoeien hoe meer vocht er uit de wonden vloeit.

Als voorbeeld nemen wij een druivelaar met twee gesteltakken die wij in een "U" gaan leiden. Wij snoeien dan ons gestekte of geënte struik op drie ogen in.

Tijdens het groeiseizoen gaan de drie ogen uitlopen. Wij willen twee gesteltakken kweken en daarom behouden wij de twee bestgroeiende ranken (liefst links en rechts van de stam). De andere ranken snoeien wij op twee bladeren terug.

Als de ranken die wij als gesteltakken willen laten dienen ongeveer een halve meter lang zijn, binden wij ze schuin omhoog aan een paar bamboestokken.

Als ze nog langer worden maken wij ze los en binden de eerste 40 cm horizontaal aan. Zo komen ze op 80 cm van mekaar te staan. De uiteinden plooien wij met een grote bocht om. Het aanbinden gebeurt met een zacht materiaal (raffia).

In de maand juli-augustus snijden we de hechtranken af, de dieven nijpen we in op 1 blad en de kop van de twee ranken snoeien we eveneens weg. Hierdoor leggen wij de lengtegroei stil en begint de diktegroei.

8.2. Het tweede jaar

Wij gaan de twee takken die wij vorig jaar hebben gekweekt omvormen tot gesteltakken. Daarom gaan wij de ingenepen takken verder afsnoeien. Wij mogen de jonge gesteltakken niet te lang laten. De ogen die het dichtst bij de stam staan, zullen in dat geval nooit uitlopen.

Daarom richt men zich op de zwakste tak. Is deze een duim dik dan snoeit men ze op 120 cm in. Is deze rank zo dik als een vinger dan laten wij 80 cm over. Bedraagt de dikte die van een potlood dan mogen wij er maar 50 cm laten aanzitten en betekent deze rank niets dan snoeien wij tot op 1 oog. De sterkste rank maken wij net zo lang als de zwakste. In het laatste geval is de plant niet evenwichtig ontwikkeld en beginnen wij van vooraf aan.
Op de overblijvende ranken snoeien wij de stompjes van de dieven van vorig jaar weg. De ranken die uit het bovenste oog komen worden verticaal aangebonden. In de loop van het jaar nijpen wij de dieven op 1 blad in en halen de hechtranken weg. Aan het einde van de zomer toppen wij de ranken op 120 cm.

Indien men goed gesnoeid heeft, kan men het 2de jaar reeds trossen en vruchten krijgen. In theorie moeten wij eerst aan de vorm en groei van de plant denken en dan aan de opbrengst. Daarom halen we deze trossen in hun beginstadium weg. Het kan echter geen kwaad om 1 tros per plant te laten hangen. Beter is dat men deze voor het 3de jaar bewaart.

8.3. Het derde jaar

Het derde jaar gaan wij de eventuele aanwas bij de gesteltakken hetzelfde behandelen als het eerste jaar.

De vruchtranken op de gesteltakken van het tweede jaar binden wij schuin aan.

Wij gaan per vruchtrank 1 tros behouden. Hiervoor passen wij een zomersnoei toe. Wij halen dan alle dieven van de ranken, uitgezonderd degene die recht op de tros staat. Die nijpen we op 1 blad in. De aanwezigheid van bladeren in de nabijheid van de trossen bevordert het suikergehalte in de vruchten. Een goede bladstand is van levensbelang voor de suikerproductie.

De ranken moeten goed aangebonden worden anders gaan ze snel doorbuigen. We kunnen dit doen met behulp van houten wasspelden. Bij het aanbinden trachten wij de ranken zo weinig mogelijk te kwetsen of de sapstroom te hinderen.

Wij houden ons aan de regel 1 tros per rank. De rank van de tros nijpen we op 5 bladen na de tros in. Dit om de jonge tros tegen het directe zonlicht te beschermen. Ook de hechtrankjes halen we weg.

8.4. De volgende jaren

De volgende jaren passen wij een onderhoudssnoei toe. Deze bestaat uit de grondige aanpak van de draagsporen. Hierop zitten de knoppen of ogen.

Zoals afgesproken kweken wij aan ieder draagspoor1 rank en 1 tros. Dus we laten aan ieder draagspoor maar 1 rank met 1 oog zitten. Als er meerdere ranken op een draagspoor staan, nemen we de zwakste rank of deze die de verkeerde kant opgroeit weg.

Bij de keuze van de ogen moeten wij ook een paar regels in het achterhoofd houden. Het oog waarop wij terugsnoeien moet goed ontwikkeld zijn. Daarom hoeden wij ons om niet terug te snoeien op het oude hout. Hierop staan ook nog ogen maar deze zijn te klein en de ranken die hieruit ontspringen gaan nooit trossen dragen.

De kans is erg groot dat er uit een draagsnoer een aantal ranken gaan ontstaan uit de slapende ogen. Deze halen wij onmiddellijk weg om dezelfde reden als hierboven beschreven werd. Alleen de rank die zich uit het oog van de rank van vorig jaar ontwikkelt, laten wij zitten.

Ons draagsnoer moet zo recht mogelijk uitgroeien. Door ogen te laten die de verkeerde kant uitgroeien ontstaan er krullen in de draagsporen die nadelig zijn voor de sapbevoorrading van de tros.

Daar waar de gesteltakken moeten stoppen, snoeien wij de verlenging eveneens in op 1 oog. Het volgend jaar ontspringt hieruit een rank die wij laten groeien en aanbinden. Later snoeien wij deze op de gewenste lengte in.

Wij behouden per rank 1 tros en wij toppen de rank na het verschijnen van het 5de blad.

Daar de draagsnoeren elk jaar een beetje langer worden gaan ze na een tijdje in elkaars vaarwater terechtkomen. Is dit het geval dan passen wij een verjongingkuur toe die even geraffineerd als listig is. Men snoeit het draagsnoer zoals het moet op 1 rank en 1 oog maar nu laat men 1 flinke rank die uit een slapend oog ontspringt toch doorgroeien. Aan deze rank komt natuurlijk geen tros maar hij levert ons volgend jaar de oorsprong voor een nieuw draagspoor.

Tijdens de zomer nijpen wij dit rankje in op een 5 tal bladeren. In de herfst snijden wij het draagsnoer terug tot op deze rank en nemen hem terug op 1 goed oog.

8.5. Verjongingssnoei

Na een jaar of 20 is de tijd aangebroken voor een totale verjonging. Een druivelaar is een taaie rakker. In Londen staat er eentje die al meer dan 170 jaar is en hij draagt na een 7 tal verjongingsbeurten nog even mooie vruchten als een piepjong exemplaar.

De eenvoudigste methode is de stam op een bepaalde plaats doorzagen. Zitten er op de stam nog enkele slapende ogen dan gaan deze ranken geven die, gezien de omvang van het wortelgestel van de oude druivelaar, een ongekende groeikracht gaat tentoonstellen. Deze ranken vormen wij dan om tot gesteltakken.

Indien er geen slapende ogen op de stam zitten is het echter met onze druivelaar gedaan.

Wie meer zekerheid wil hebben kan eveneens een spilenting toepassen. Hier gaat men in maart een driehoekige ent proberen te griffelen op de oude onderstam. Om te voorkomen dat de overvloedige sapstroom van de druivelaar voor een lokale overstroming zorgt, gaat men aanaarden en de entplaats met wit zand afdekken. Ook hier zorgt men met behulp van oude hoeden of bloempotten dat de ent fris blijft (verstoken van de zon) en de wortels warm hebben. Zo zal de ent uitlopen op de wortels en niet op zijn eigen hout.

Het is niet aan te raden om de slapende ogen op de gesteltakken wakker te schudden om aan verjongingssnoei te doen. De sapstroom moet zo recht mogelijk verlopen. Elke bocht, afleiding of kronkel in de struik zorgt voor zwakke ranken en een mindere opbrengst.

9. Plagen

9.1. Magnesiumgebrek

De bladeren van de witte variëteiten worden tussen de nerven geel en de bladeren van de blauwe druiven kleuren paars tussen de nerven. In de beide gevallen blijven de nerven groen.

Er zijn vele oorzaken van magnesiumgebrek. De eerste en meest voor de hand liggende oorzaak is een daadwerkelijk tekort aan magnesium in de grond. Dit kunnen wij oplossen door een gift van Kiezerit in het voorjaar. Als men wat potas wil geven, strooien we best patentkali want hierin zit eveneens een behoorlijke dosis magnesium.

Magnesiumgebrek is niet in één, twee, drie opgelost. Het is best mogelijk dat ondanks men magnesium gestrooid heeft de symptomen het volgend jaar nog kunnen optreden. Als het erg vlug moet gaan kan men ook magnesium in de vorm van magnesiumsulfaat (20 gr per L water) op de plant spuiten. Dit goedje spuiten we van mei tot juli een viertal maal tegen de avond op de planten (niet in de volle zon). De nieuwe ranken en nieuwe planten zullen er dan vlug veel gezonder uitzien.

Een te vochtige en te koude grond in het voorjaar kan een oorzaak van gebrek aan magnesium zijn. Dan is er wel genoeg magnesium in de grond maar de plant kan het niet in voldoende mate opnemen. Het verbeteren van de grond is dan de boodschap.

Tot slot kan een overbemesting van potas of kalium. Bij een verhouding van 1 deel magnesium tegen 3 delen potas gaat het magnesium in de grond geblokkeerd worden en kunnen de planten het niet meer opnemen.

9.2. Witziekte of echte meeldauw

De ziekte vormt een witte schimmellaag op het bovenste deel van de bladeren, de jonge ranken en de vruchten. De jonge vruchten vallen af. De oudere vruchten worden hard en scheuren. Later kunnen ze aangetast worden door de grauwe schimmel.

Het is een veel voorkomende ziekte die zowel weer- als variëteitgebonden is. Ze treedt op bij een relatieve hoge temperatuur (meer dan 15 ° C) en een hoge relatieve luchtvochtigheid. De schimmel slaat meestal toe van juli-september.

Meeldauw moet men zo snel mogelijk uitschakelen. Dit kunnen wij door het laten verdampen van solfer. Voor kasdruiven gebruiken wij de zuivere stuifzwavel die wij vinden bij de drogist. In de kast zetten wij de solfer in potjes en deze zal vanzelf verdampen. Daar de meeldauw op de bladeren en in de ogen overwintert is het best om de struiken na de oogst eens met een degelijk product tegen deze ziekte onder handen te nemen.

9.3. Valse meeldauw

Deze ziekte komt in onze streken zelden voor op druiven. Het geeft lichtgroene blaasjes bovenop het blad en onderaan een donzige meeldauw op deze plekjes. De bladeren krullen op en vallen af. De zieke bessen worden leerachtig. De toppen van de jonge ranken kunnen eveneens aangetast worden.

Deze ziekte kan bestreden worden door het wegsnoeien van de aangetaste plantendelen, het opruimen van de afgevallen bladeren en het regelmatig (om de 14 dagen) preventief spuiten van een fungicide.

10. Soorten

Binnendruiven in de koude kas:

  • Blauw: Frankental; Royal
  • Wit: Baidor, Foster's White Seedling.

Buiten:

  • Blauw: Dornfelder, Leon Millot, Marechal Joffre, Boskoop's Glory.
  • Roos-rood: Sieger, Chasselas Rose.
  • Wit: Madelaine Royal, Chasselas de Fontaine bleau, Witte van der Laar.

Tot slot nog enkele voor Botrytus en valse meeldauw resistente druivenvariëteiten:

  • Wit: Phoenix, Sirius, Silvia, Orion.
  • Blauw: Regent.
Copyright © 2004-2009 Quintux