De verzorging van orchideeën.
Om de algemene kennis van onze leden over de opkweek en verzorging
van orchideeën een beetje aan te scherpen nodigde de Volkstuinen
Sint-Truiden Paul Noben op haar ledenvergadering in het CC van
Sint-Truiden uit. Onze spreker is voorzitter van de orchideevereniging
"De Orchideevriend" regio Limburg, werd enige maanden
geleden verkozen tot nationale voorzitter van deze vereniging
en vormt de uitgelezen persoon om ons een tip van de sluier die
over deze mysterieuze bloem ligt op te tillen.
1. Waar komt de naam vandaan?
De eerste orchideeën die bekend werden waren Europese aardorchideeën.
De planten vormen, op enige uitzonderingen na, bolvormige onderaardse
delen. In volle bloei is er de bol welke vorig jaar gemaakt werd
en waar de huidige plant uit gegroeid is met daarnaast de nieuwe
bol. Zo beschikt de plant over twee bollen. Als men uitgegraven
plant en aan de stengel omhoog houdt kan men met een beetje verbeelding
de mannelijk geslachtsdelen herkennen.
Het Griekse woord voor teelbal is orchis. Vandaar de naam van
de plant. De gelijkenis moet wel tekenend zijn want in oude Nederlandse
geschriften wordt de orchidee dikwijls kullekens kruid genoemd
en in Turkije wordt het woord Saleb gebruikt voor een poeder dat
gemaakt wordt van gedroogde en gemalen orchideeknollen. Saleb
is afgeleid van een Arabisch woord voor de edele delen van een
hond.
2. Wat maakt dat sommige planten orchideeën zijn.
Algemeen heeft een orchideebloem altijd 5 bloembladen: 3 sepalen
en 2 petalen. De derde sepaal is gewoonlijk uitgegroeid tot een
lip. Deze is kenmerkend voor vele orchideesoorten. Uitzondering
op deze regel vormen enkele orchideesoorten waarvan de bloembladen
aan elkaar gegroeid zijn. Bij cypripaediae of venusschoentjes
is er een vlag boven de schoen die uit 2 aan elkaar gegroeide
sepalen bestaat. Hierdoor zijn de bloemen 2 zijdig symmetrisch.
Dat betekent dat men ze maar op één manier in twee
gelijke helften kan scheiden nl. van boven naar beneden.
De stuifmeelkorrels zijn tot polliniën samen gekleefd. Er
is dus geen vrij stuifmeel meer. De zaden zijn microscopisch klein
en bevatten een onontwikkeld embryo zonder voedselvoorraad. De
ontwikkeling van deze embryo’s kan enkel plaats vinden door
een symbiose met een schimmel.
Een symbiose is een samenwerking tussen twee organismen waar
beiden voordeel uit halen. In dit geval geeft de zwam suikers
af aan de plant en kan dan later profiteren van de fotosynthese
van de plant. Al deze eigenschappen komen ook voor bij andere
plantenfamilies maar nooit allemaal samen.
2.1. Europese orchideeën
De meeste mensen kennen wel Europese orchideeën, ze zijn
veel moeilijker te kweken dan tropische planten. Het is slechts
de laatste jaren gelukt om enige Europese orchideeën te zaaien
en op te kweken tot ze groot genoeg zijn voor de verkoop. De meeste
van deze planten gaan dan echter snel dood omdat de precieze voorwaarden
voor het overleven niet vervuld zijn zoals een kalkbodem, geen
meststof en sproeimiddelen.
2.2. Tropische orchideeën
De interesse in orchideeën gaat vooral uit naar de tropische
soorten. De tropische orchideeën komen in alle tropische
gebieden voor in Midden en Zuid-Amerika, in Midden en Zuid-Afrika
vanaf India, op de zuidelijke flanken van de Himalaya, in Zuid-China,
van Zuidoost Azië tot Australië en op de eilanden van
de Stille Oceaan.
Het aantal en de verscheidenheid van de orchideeën welke
op een bepaalde plaats voorkomen is afhankelijk van de jaarlijkse
regenval en het reliëf. In het gebergte komen dikwijls meer
soorten orchideeën voor omdat men op elke verschillende hoogte
weer een ander biotoop aantreft.
3. Epifyten, terrestrische en lithofieten
Vele orchideeën leven als epifyten. Om de concurrentie van
de andere planten te overleven, zijn ze hoog in de bomen gaan
groeien. Zo worden ze niet verstikt in het duister van de oerwoudbodem
en krijgen ze hun benodigde hoeveelheid licht.
Een orchidee is geen parasiet. Ze gebruikt niets van de gastplant.
De wortels hebben zich aangepast aan dat epyfitisch leven, zijn
dikwijls dik en omgeven met een dikke laag cellen, het velamen.
De wortels verspreiden zich over het schorsoppervlak zodat het
verwijderen van een plant van een boom zonder schade aan de wortels
onmogelijk is.
Bij het kweken van orchideeën thuis kan men vaststellen
dat er telkens andere wortels gemaakt worden die aangepast zijn
aan de omgeving. Daardoor gaan luchtwortels bijna altijd rotten
als men de plant in een pot stopt en met een of ander mengsel
bedekt. De nieuwe wortels welke zelf het mengsel indringen voelen
zich dan hierin weer juist goed.
Men treft regelmatig planten aan die op naakte rotsen groeien
en waarvan de wortels in alle richtingen uitzwermen over het kale
oppervlak. Soms staan de planten in nesten humus in een rotsspleet
of een holte. Dit worden lytophyten genoemd. In vele gevallen
kan men echter lytophyten ook als een epifyt terugvinden.
Orchideeën groeien eveneens in aarde. Deze bestaat dikwijls
uit bladgrond zoals de oerwoudbodem of een dikke laag mos waarbij
de wortels tot in de onderliggende grond doordringen.
Cultuurplanten zijn zeer moeilijk in gewone aarde te planten.
We moeten de natuurlijke voorwaarden zo goed mogelijk nabootsen
om de planten te laten overleven. We kweken aardorchideeën
daarom meestal ook in een epifyten mengsel eventueel aangevuld
met wat grond of in het geval van lytophyten met wat steentjes.
4. Thuis kweken, op de vensterbank
De meeste beginnende orchideeliefhebbers kweken hun eerste plantjes
op de vensterbank. Het is best even na te denken welke planten
daar het meest geschikt voor zijn. De Phalaenopsis en Cattleya
zijn hiervoor zeer geschikte soorten.
De veel aangeboden Miltonia is minder geschikt doordat een droge
omgeving groeistilstand veroorzaakt met harmonicabladen als gevolg.
De Cambria en Cymbidium kan men in de winter binnenzetten en
vanaf de late lente buiten onder een open boom zoals een berk.
Tegen de winter, voor de eerste nachtvorst, worden de planten
dan binnengehaald.
De Paphiopedilum gaat ook goed op de vensterbank maar dan met
een beetje minder licht.
4.1. In een veranda
Een veranda heeft als voordeel dat men veel licht heeft, wat
een Cattleya graag heeft. Men kan hierin ook veel beter zijn planten
kwijt.
4.2. In een terrarium
Het voordeel van een terrarium is dat de luchtvochtigheid veel
hoger is. Veel orchideeën stellen dat op prijs. Men moet
echter goed oppassen dat er ‘snachts niet een te grote afkoeling
optreedt hetgeen tijdens een koele nacht rot kan veroorzaken.
Een terrarium wordt door veel plantjes op prijs gesteld als ze
op een plankje of schorsstukje geplaatst zijn.
4.3. In een serre
De voordelen van een serre zijn niet te evenaren door andere
kweekplaatsen. De stookkosten in de winter kunnen wel aardig oplopen
en in de zomer kan het soms snel te warm worden. Maar de voordelen
zoals licht, ventilatie, vochtigheid en het groter gemak om water
te geven maken het kweken veel eenvoudiger, bijzonder indien men
er een grotere collectie wil op na houden.
4.4. Onder kunstlicht
Sommige kwekers zweren bij kweek onder kunstlicht. In een kelder
of zolder worden dan bakken geplaatst met planten. Men hangt de
buislampen op 30cm boven de planten met 20 cm tussenruimte.
De temperatuur is goed onder controle te houden. Men is ook niet
zo afhankelijk van de buitentemperatuur. De verlichtingskosten
lopen nogal hoog op en het is niet prettig om te werken met de
lampen zo dichtbij de planten.
5. Zaaien en opkweken: de verschillende stappen
5.1. Zaaien
Het zaaien van orchideeën was zeer moeilijk. Eerst moet
men in een laboratorium schimmels isoleren, vermeerderen om daarop
later te kunnen zaaien.
Men probeerde ook te zaaien in de pot van geïmporteerde
planten in de hoop dat de nodige schimmel nog aanwezig was.
In 1920 ontwikkelde Knudson een niet symbiotische manier van
zaaien. Hij had ontdekt welke stoffen door de schimmels geleverd
werden en stelde een voedingsbodem samen van suikers en mineralen
waar de zaden op ontkiemden en groeiden.
Als de bestuiving gebeurd is, moet men 6 tot 11 maanden wachten
voor de zaaddoos rijp is. De voedingsbodem wordt gereedgemaakt
en gesteriliseerd. Deze bestaat uit een zorgvuldig uitgebalanceerd
mengsel van mineralen en suikers. Agar wordt bijgevoegd om de
bodem op te doen stijven na afkoeling.
Het is zeer belangrijk om proper te werken. Mensen die er meer
mee bezig zijn bouwen of kopen zich een laminaire flowkast. Deze
kasten staan in lichte overdruk met gefilterde lucht. Het werkblad
wordt met een chlooroplossing zuiver gemaakt.
Men kan kiezen of met groene zaaddozen wil werken of met rijp
zaad. In het eerste geval wordt de ganse zaaddoos in een chlooroplossing
gedompeld en na een 10 tal minuten zuiver geschraapt met een gesteriliseerd
mesje. In het geval van droge zaad wordt het zaad zelf in een
dichlooroplossing gedompeld gedurende 20 minuten. Het zaad wordt
gefilterd en op de gekoelde voedingsbodem gelegd. Alles moet zeer
steriel gebeuren anders kweekt men enkel schimmels. Deze schimmels
groeien zeer snel op de suikers en mineralen van de voedingsbodem.
Tot voor enkele jaren stelden zaaiers zelf hun voedingsbodem
samen. Nu kan men in laboratoria een gereedgemaakt mengsel kopen
waaraan men nog enkel water moet toevoegen en steriliseren. Deze
bodems worden nog steeds verbeterd.
5.1.1. Flessen
Het duurt soms enkele maanden eer de zaden in de zaaiflessen
tot plantjes beginnen uit te groeien. De plantjes krijgen na enkele
maanden een ander mengsel waarop ze dan weer sneller groeien.
Degenen die niet zelf willen zaaien, kunnen bij zaaiers hobbyisten
orchideeënkwekers of via internet flessen kopen.
5.1.2. Kleine potjes en communitypotten
Als de plantjes voldoende oud zijn, meestal na 1,5 jaar, kunnen
ze worden uitgeplant in kleine potjes of communitypotjes. Deze
potjes mogen niet te groot zijn zodat het fijne mengsel niet te
lang nat blijft. communitypotjes of bakjes zijn platte schalen
waar eveneens een fijn mengsel van fijngeknipte bark, spagnum,
styrofaomkorrels of een ander fijn mengsel in gedaan wordt.
De plantjes worden tamelijk dicht bijeengeplaatst zodat ze niet
te snel uitdrogen. Omdat het mengsel fijn is breekt het snel af.
Daarom is het goed de plantjes de eerste jaren dikwijls te verpotten.
5.2. Oppotten
5.2.1. In plastic of stenen potten
Plastic potten worden het meest gebruikt door de liefhebbers
en kwekers. Deze potten blijven langer vochtig, er vindt geen
ophoping van zouten plaats in de potwanden en ze zijn beterkoop
dan stenen potten. De wortels zetten zich niet zo vast op de potwand
zodat de planten gemakkelijker uit de pot gehaald kunnen worden
om te verpotten. Toch zijn er kwekers die bij stenen potten zweren
om enkele van deze eigenschappen. De zoutophoping probeert men
te vermijden door de potten soms te dopen in zuiver regenwater
zonder meststof.
5.2.2. Op een blokje boomvaren
Men kan stuk een stevige geplastificeerde draad tegen een staander
vastmaken en de plantjes hieraan hangen. De liefhebbers en ook
sommige kwekers verkiezen om enkele van hun planten op een blokje
boomvaren te binden. Het voordeel hiervan is dat deze blokjes
snel water opnemen en toch niet te nat blijven.
Als een ventilator over de plantjes blaast zijn ze snel droog.
Men moet een beetje zoeken welke plantjes graag op zo een stukje
boomvaren staan. De planten uit een of ander bergachtig nevelwoud
zullen zich er zeker thuis op voelen.
5.2.3. Op kurk of een ander stuk schors
Men kan de plantjes eveneens op een stukje schors of kurk binden.
Ze worden bevestigd met een stukje plantendraad. De wortels legt
men in een nestje mos of lange vezelturf en dan bindt men het
geheel goed vast.
Het voordeel hiervan is dat de planten, binnen de kortste tijd
na het begieten, weer droog zijn. Heel wat planten verkiezen het
regime van eerst goed nat en dan weer droog te zijn.
Hierdoor krijgt men haast nooit zoutenophopingen waardoor de
wortels verbranden. Experimenteren met enkele plantjes is het
beste. Al heel snel bemerkt men of de plantjes zich goed voelen
door de lange groene punten aan de wortels.
Een ander voordeel van dit systeem is dat men tamelijk veel planten
op een relatief kleine plaats kwijt kan en het oogt nog natuurlijk.
5.3. Delen
5.3.1. Uit de pot halen
Na enkele jaren worden de planten te groot of men wil een vriend
of vriendin een stuk van een prachtige plant geven. Een sympodiale
plant stelt bij delen geen problemen. We laten het mengsel eerst
een beetje opdrogen alvorens de plant te delen. Als we de plasticpot
een beetje kneden komt de plant er gemakkelijk uit
5.3.2. Doorsnijden
We snijden de plant met een mes in stukken en zorgen ervoor dat
de stukken niet kleiner zijn dan 4 pseudobulben. Op deze manier
hebben we de meeste kans om volgend jaar weer een bloeiende plant
te hebben.
Als het vorige mengsel erg verweerd was, is er veel kans dat
de meeste wortels rot zijn. We snijden deze slechte wortels weg.
Veel te lange wortels korten we in.
5.3.3. Terug oppotten
We vullen de potbodem met enkele stukken gebroken isimo. Zo zorgen
we dat de bodemgaten niet te snel dicht slippen en hebben we altijd
een goede drainage. Terwijl we de plant met een hand in de pot
houden vullen we hem verder met een vooraf gemaakt mengsel. We
zorgen ervoor dat de plant goed vast komt te staan door licht
te schudden. De plant mag niet te diep staan liefst niet dieper
dan ze ervoor stond. Daarna steken we een of twee plantstokjes
langs een pseudobulb en binden ze met plantendraad goed vast.
Een plant welke vast staat wortelt veel gemakkelijker.
6. Mengsels
Vroeger was er een standaardmengsel dat bestond uit 1, Spagnum
of veenmos, dit is het mos welk rond sommige plassen voorkomt,
het kan zeer lang worden en heeft dikke groeihoofdjes. 2, Osmunda
of koningsvaren, hier wordt het nest wortels bedoeld welke elke
varen heeft, bij osmunda kan dit zeer grote proporties aannemen,
allemaal ongeveer 1 à 2 mm dikke worteltjes welke dan korter
gesneden worden. 3, Beukenblad, niet te fel verteerd beukenblad.
De eerste 2 elementen worden als maar zeldzamer en men is begonnen
met andere middelen te zoeken. Zo wordt er veel Bark gebruikt,
dit is de harde schors van Redwood uit Californië. De laatste
jaren worden andere schorsen zoals Franse pijnbomen gebruikt.
Een ander element kan gemalen kurk of stukje boomvaren zijn.
Dit laatste is ook zeer goed maar moeilijker verkrijgbaar. Nieuw
Zeeland mos wordt ingevoerd en is zeer goed bruikbaar. Andere
elementen zijn argex, zilverzand, en lavabrokjes. Dit alles kan
men mengen om een meer of minder vochthoudend mengsel te verkrijgen.
Charles Declerk, voormalig hoofd van de hogere tuinbouwschool
van Vilvoorde en fervent orchideeliefhebber raadde een mengsel
van isomobrokken als potvulsel, argexbolletjes als gewichtmaker
en stukjes schuimplastic als vochthouder aan. Hij beweerde dat
het mengsel niet belangrijk is. De planten moeten iets hebben
waar ze zich in kunnen vasthouden en wat een beetje vochtig blijft.
De rest zit het gietwater.
De planten in dit mengsel groeiden en bloeiden goed maar een
mengsel van Bark, kurk, mos met een beetje boomvaren brokjes erbij
is nog het beste.
7. Temperatuur
De temperatuurbehoefte van orchideeën wordt in drie opgedeeld.
- Warme serre: 20 tot 30 ° C
- Gematigde serre: l4 tot 20 ° C
- Koude serre: 8 tot 18 ° C
Boven of onder deze temperaturen gaan voor een korte tijd kan
geen kwaad maar de orchideeën voelen zich hierbij het beste.
De meeste orchideeën stellen een temperatuurverschil tussen
dag en nacht van 5 ° C erg op prijs. Als de temperatuur te
fel stijgt kan er gesproeid worden de verdamping brengt dan afkoeling
8. Luchtvochtigheid
De luchtvochtigheid is goed als ze tussen 50 % en 70 % is. Veel
lager dan 50 % is niet zo goed. De bladeren verdampen veel en
als de wortels niet zeer gezond zijn, drogen de planten uit. Met
een hygrometer en een luchtbevochtiger is het probleem van te
lage luchtvochtigheid in de meeste gevallen gemakkelijk op te
lossen.
Te hoge luchtvochtigheid zoals in een terrarium of een afgedankt
aquarium kan stagnerend vocht in de oksels of het groeipunt veroorzaken.
Als men dan nog een te lage temperatuur krijgt kan rot grote schade
aanrichten, vooral bij jonge plantjes.
9. Water geven
Er is een gezegde onder orchideeliefhebbers wat zegt: "indien
ge twijfelt of ge moet water geven, geef dan geen water".
Vermits de meeste orchideeën epifyten zijn hebben ze graag
lucht aan de wortels. Bij een te nat of te fel verweerd mengsel
komt er geen lucht meer aan de wortels met wortelrot tot gevolg.
Grote potten met Cattleya's krijgen 1 maal per week water in
de zomer en om de 10 dagen in de winter. Als het warm is geeft
men kleine potjes iets meer.
Phalaenopsis worden goed nat gemaakt waarna men de plant laat
opdrogen. Deze planten mag men nooit laten uitdrogen want ze hebben
geen pseudobulben.
Hetzelfde geldt voor Paphiopedilum die om de 5 dagen water in
de zomer en lx per week in de winter krijgen. Het liefst hebben
de planten regenwater met wat mest.
10. Mesten
Het grote discussiepunt is welk water en hoeveel mest. Als men
zo maar meststof bij het water doet, weet men niets. Misschien
verbranden de wortels door te veel aan mest. Een richtlijn is
dat men slechts een fractie van de hoeveelheden, welke op de verpakking
van plantenvoeding staat, moet gebruiken.
Meer gevorderden gebruiken een geleidbaarheidmeter of micro-Siemens
meter. Als er geen zouten in water zijn opgelost heeft het water
geen geleidbaarheid. Zuiver regenwater heeft een geleidbaarheid
van 30 tot 50 micro-Siemens. Als men telkens als men water geeft
meststof bijvoegt is een waarde van 20 m-S genoeg.
Andere kwekers geven 1 maal per maand water met een groter m-S
gehalte. Daarna gieten ze telkens met zuiver water. Planten die
snel groeien zoals Phaius tankervillae en Calante vestita soorten
vragen veel mest. Men kan deze bijna nooit teveel geven.
Cattleya's, Phalaenopsis en de meeste andere orchideeën
bemest men zoals eerst beschreven.
Paphiopedilum wil dan weer een beetje minder mest. Masdevallia
en Dracula soorten houden helemaal niet van veel mest en hebben
liefst een zwakke organische bemesting.
11. Licht
Cattleya vraagt veel licht. Enkel de zomerzon kan te veel zijn,
maar als er gordijnen hangen is en reeds genoeg beschermd.
Phalaenopsis wil minder licht. De planten zet men verder van
het venster of beschermt men meer tegen de zon.
Paphiopedilum wil nog een beetje minder licht. Men kan aan de
bladeren voelen of ze het niet te warm hebben.
De bladeren van Cattleya's die donkergroen naar het rood toe
zijn, krijgen genoeg licht. Als de bladeren geel beginnen te worden
is er te veel licht. Men mag nooit planten die in het donker gestaan
hebben plots in het licht zetten. Dit is het geval in de lente.
Na de donkere wintermaanden kan een zonnige dag veel schade aanbrengen.
12. Luchtbeweging
De planten in het oerwoud krijgen bijna altijd bewegende lucht
aan hun wortels, na een regenbui drogen de planten weer snel op.
Als we enigszins kunnen moeten we een kleine ventilator over de
planten laten waaien. Bijna elke orchidee stelt dit op prijs,
in het bijzonder planten die gevoelig zijn aan rot.
13. Bloei-inductie koude
Voordat Phalaenopsis species een nieuwe bloeitak maken moeten
ze enkele dagen koeler staan dan gewoonlijk (niet lager dan14
° C). Dendrobium nobile moet ook koeler staan in het najaar
maar terzelfdertijd ook droog en helder.
14. Droogte
Heel veel planten zoals de Encyclia en de Dendrobium moeten een
kortere of langere periode van rust kennen eer ze willen bloeien.
Dendrobium aphylum, D. parischii en veel andere dendrobiums moeten
enkele maanden droog staan. Slechts als de bloemaanzet er is,
mag men beginnen water te geven.
De Encyclia geeft men een maand geen water.
Zo krijgen de Cattleya walkeriana en Bifrenaria harrisoniana
slechts terug water als de bloemknop zichtbaar is. Na de bloei
stellen veel orchideeën een korte rust op prijs.
15. Lange dag
Eénbladige Cattleya's bloeien na de winter als de dagen
terug beginnen te lengen.
16. Waar orchideeën halen
Het aanbod in de meeste tuincentra is nogal beperkt tot enkele
Cambria, Phalaenopsis, Paphiopedilum, Cymbidium en soms ook Dendrobium
phalaenopsis hybriden.
Na enige tijd beginnen veel liefhebbers uit te kijken naar moeilijker
of zeldzamer soorten. Men heeft planten in een boek gezien en
kan ze niet vinden. Niet iedereen wil naar tropische landen gaan
en daar zelf orchideeën gaan zoeken en planten verzamelen
in het wild.
Importeren is verboden. Op de plaats van oorsprong van de planten
kan men dikwijls zien waarom de ene plant zo groeit en de andere
helemaal niet.
In België zijn er niet zoveel gespecialiseerde orchideeverkopers,
in Limburg is er helemaal geen. In Duitsland zijn er verschillende
maar dit land is groot en men is al gauw enkele honderden km onderweg.
Men kan orchideeën bestellen in verder gelegen landen maar
te importeren hebben we vergunningen nodig en deze doen de prijzen
fel stijgen. Een CITES en een gezondheidsattest zijn zeker nodig.
Met deze papieren kan men een importvergunning bij het ministerie
van landbouw aanvragen. Via Internet is er een groot aanbod van
verkopers en catalogen.
Het best sluit men zich bij een orchideevereniging aan. Het is
ongelooflijk hoe snel een collectie zich uitbreidt.
17. Soorten orchideeën
17.1. Paphiopedilum
Veel soorten venusschoentjes lenen zich goed tot vensterbankcultuur.
17.2. Bulbophyllum
Deze soorten lenen zich niet zo goed voor kweek in huis maar
de bloemen zijn zeer mooi en van een ongelooflijke verscheidenheid.
17.3. Cologne
De meeste colognes groeien met een hangende bloeitros. Ze hebben
ook bijna altijd een droge tijd met lage temperatuur nodig voor
knopzetting.
17.4. Dendrobium
Nog een groep met enorm verschillen in bloem, plant en kweekwijze.
Er zijn altijd groeiende soorten en er zijn soorten die een grote
droogteperiode nodig hebben.
17.5. Cattleya
Dit is één van de bekendste groepen waarvan het
aantal verschillende species niet zo groot is (een 40 ta1 en dan
nog een aantal variëteiten). Er is bijna geen liefhebber
die geen Cattleya heeft.
17.6. Encyclia
Is nauw verwant met Cattleya en werd tot voor enkele jaren onder
het geslacht Epidendrum gecatalogeerd. De Encyclia heeft peervormige
bulben en er is een droogteperiode nodig in de winter om te bloeien.
17.7. Epidendrum
Het is zoals bij Dendrobium een zeer groot geslacht met zeer
grote verschillen bij plant en bloem.
17.8. Laelia
De meeste Laelia’s worden bij een gematigde temperatuur
gekweekt en hebben hetzelfde potmateriaal nodig als de Cattleya.
De Laelia’s hebben graag dat het potmengsel kan opdrogen
tussen 2 gietbeurten.
17.9. Sopkonitis
Kleine orchideetjes met in verhouding grote bloemen.
17.10. Masdevallia
De meeste Masdevallia's moeten koud gekweekt worden. Ze houden
ervan nooit helemaal droog te staan. Ze hebben graag een hoge
luchtvochtigheid en luchtbeweging.
17.11. Cymbidium
De meeste mensen zetten hun Cynibidiums graag buiten vanaf de
late lente tot in de late herfst. Voor de eerste vorst worden
ze binnengehaald. Het verpotten gebeurt na de bloei of in het
voorjaar.
|